Deze rol werd achtereenvolgens vertolkt door verschillende dynastieën. Aan het begin van de veertiende eeuw verwierf de Hollandse edelman Willem van Duvenvoorde (1290-1353) deze rechten. Vervolgens gingen ze over op de familie Van Polanen, die verwant was aan Van Duvenvoorde. Aan het einde van de veertiende eeuw stierf deze familie in mannelijke lijn uit. Als gevolg verscheen voor het eerst een familie op het toneel die een grote invloed op de Nederlandse geschiedenis zou hebben: de Nassaus. Zij zouden vanaf dat moment sterk verbonden zou blijven met Breda.
De Nassaus in Brabant
Johanna van Polanen (1392-1445), erfdochter van Breda, trouwde in 1403 met Engelbrecht I, graaf van Nassau-Dillenburg (ca. 1370-1442), die zo stad en land van Breda verworf. Zijn huwelijk bezorgde Engelbrecht I nog meer heerlijkheden en bezittingen in wat nu Noord-Brabant is. Het maakte de Nassaus met afstand de aanzienlijkste en de rijkste van de edelen van Brabant en van de Nederlanden als geheel. Met zijn bezittingen en de inkomsten daaruit, legde Engelbrecht een machtsbasis die door zijn nazaten steeds verder werd uitgebouwd. Zo kreeg hij in 1411 van graaf Willem VI van Holland (1365-1417) Drimmelen in leen. In 1458 viel vervolgens Steenbergen toe aan de zoon van Engelbrecht I, Jan IV van Nassau (1410-1475). Diens zoon, Engelbrecht II van Nassau (1451-1504) kocht in 1501 de heerlijkheden Roosendaal en Nispen.
Hendrik III
Engelbrecht II zou kinderloos blijven. Dit bleek voor de erfopvolging geen probleem. De Nassaus kenden de traditie om het familiebezit zo min mogelijk te laten versnipperen: titels en bezittingen konden alleen aan wettelijke zonen toevallen. Mochten die niet beschikbaar zijn, werd er naar bijvoorbeeld een neef gezocht. Zo ook in dit geval. Engelbrecht II had met zijn jongere broer Jan V (1455-1516), de graaf van Nassau-Dillenburg, afgesproken dat diens zoon, de latere Hendrik III (1483-1538) zijn bezittingen zou erven.
Hendrik III werd opgevoed aan adellijke hoven in Gent en Mechelen en was goed bevriend met keizer Karel V. Zo droeg hij in 1530 de sleep van de mantel van Karel V tijdens zijn keizerskroning door paus Clemens V (1523-1534). Hij was toen al in dienst als opperkamerheer, de hoogste functie aan het hof en de een-na-hoogste bestuurspost in het rijk, van Karel V. Van de keizer had Hendrik III in 1518 al Hooge en Lage Zwaluwe gekregen, waardoor zijn machtsgebied nog groter groeide.
Door zijn vele reizen aan het keizerlijke hof kwam Hendrik III in aanraking met de renaissance, die sterk leek te breken met de middeleeuwse gotiek. De cultuur van de renaissance werd in korte tijd een teken van goede smaak en ontwikkeling. Hier moet ook Hendrik III gevoelig voor zijn geweest. Hij gaf namelijk al snel opdracht enkele van zijn bezittingen in te richten in deze stijl. Zo liet hij in de Bredase Onze-Lieve-Vrouwekerk de grafkapel van de Nassaus verbouwen. Hendrik wilde met een kapel vol grafmonumenten van zijn beroemde Nassau-voorgangers de dynastie op indrukwekkende wijze tonen.
Toen de grafkapel rond 1533 heringericht was, wendde Hendrik III zich tot zijn Bredase kasteelcomplex. Dit dateerde grotendeels uit de veertiende eeuw en was volgens Hendrik III aan vernieuwing toe. Ingrijpende latere verbouwingen en het verloren gaan van de bouwtekeningen maken het onmogelijk te bepalen hoe de nooit-voltooide herinrichting eruitzag, maar het is duidelijk dat er ook hier weer op grote schaal geput werd uit de vormentaal van de renaissance. Het kasteel werd getransformeerd tot adellijk paleis, maar tegelijk ook ingebouwd in de stadsversterkingen. In dezelfde periode werden die óók geüpdatet, wederom naar Italiaans voorbeeld. De middeleeuwse stadsmuren werden hiervoor gesloopt en er werd een nieuwe wal aangelegd, die ook de lintbebouwing aan de uitvalswegen omvatte.
Willem van Oranje
Voordat al deze grote bouwprojecten in Breda voltooid waren stierf Hendrik III echter. Zes jaren later, in 1544, stierf ook zijn zoon, René van Chalon (1519 - 1544). Beiden werden bijgezet in de nieuwe grafkapel. Bij gebrek aan legitieme zoons was de erfgenaam van Van Chalon zijn neef: Willem van Oranje (1533 - 1584). Mede door de Tachtigjarige Oorlog kwamen de Nassause bouwactiviteiten in Breda tot stilstand. Wel bleef Willem van Oranje zijn gebied uitbreiden: door zijn huwelijk met Anna van Egmond (1533 - 1558) werd hij heer van Cranendonk en Eindhoven. In 1582 schonken de Staten-Generaal hem het Markiezaat van Bergen op Zoom en in hetzelfde jaar kreeg hij van de Staten-Generaal Willemstad in leen, dat hij kort voordien zelf had gesticht. Bij zijn dood in 1584 was Breda in handen van de Spanjaarden, waardoor hij niet bijgezet kon worden in de Nassaukapel. Hij werd in de Grote Kerk van Delft in een geïmproviseerd grafmonument begraven. Nadat daar jaren later een grafkelder aan was gelegd, werden voortaan alle Oranjes daar begraven.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Van Uytven, R. (red.), Geschiedenis van Brabant, van het hertogdom tot heden, Zwolle, 2004.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. Van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 120.