We kennen dit verhaal dankzij de ruim 38 bladzijden tellende en innemende familiegeschiedenis geschreven door de Frater van Tilburg Marie Rodulphus de Laat (1886-1949). Hij verzamelde de gegevens uit de eerste hand gedurende een periode van bijna tien jaar. Ook raadpleegde hij het archief van ’s-Hertogenbosch. Frater Rodulphus was dertig jaar lang onder andere hoofd van de jongensschool St. Cathrien in ’s-Hertogenbosch.
Een rijke regent
Hij vertelt onder meer over de verhouding tussen de zeer bemiddelde, uit een oud geslacht van regenten afkomstige rentenier Antoine Ferdinand Gaspar Prosper (Prosper) Cuypers van Velthoven (1803-1882) en zijn gezin enerzijds en diens arme knecht en later pachter Jan de Jong (1818-1861) en zijn kinderen in de Ulvenhoutse buurtschap Geersbroek. Beide gezinnen waren rooms-katholiek.
Prosper Cuypers trouwde op stand met de niet minder vooraanstaande Anna Maria Carolina van Velthoven wier moeder een barones van Pallandt was. Zij kregen zeven kinderen waarvan er drie heel jong stierven. Met een deel van zijn grote erfenis liet hij vanaf circa 1850 “Huize Anneville” in Geersbroek bouwen. Toen ze verhuisden naar Huize Anneville – in 1852-1853 – waren hun kinderen – op één na – al tieners. Ze bleven er tot 1862.
Een arme pachtboer
Zijn dienstknecht en latere pachter was Jan de Jong (1817-1861), uit Alphen. Jan trouwde in 1847 met Adriana (Naan) van Loon (1818-1859), ook uit een arm boerengezin afkomstig en geboren op de Bolberg bij Bavel. Hun pachtboerderij was inclusief land- en weigronden klein: slechts circa vier hectare. De bouwhoeve lag vlakbij Huize Anneville. Jan en Adriana waren gelukkig met elkaar en hadden een vrolijk karakter ondanks dat het met hun boerderij slecht ging; ze bleven met hun uiteindelijk zeven kinderen, die allen tussen 1849 en 1859 op de boerderij werden geboren, een arm gezin.
Ondanks het duidelijk heel grote verschil in welstand stond Jan de Jong in zeer hoog aanzien bij Prosper Cuypers: het was Jan de pachter vóór en ná. Daar Jan ook vaak als koetsier dienst deed voor hem, was hij nogal eens nodig. Ook werd hij dikwijls geraadpleegd, bijvoorbeeld bij het inhuren van personeel. Prosper wist dus het oordeelsvermogen van zijn pachter op waarde te schatten.
Prosper kon blijkbaar behoorlijk grillig uit de hoek komen. Zo gebeurde het, dat hij in een driftige bui - en die had hij nogal eens - heel zijn personeel van Huize Anneville weg joeg om ze dan later allemaal weer terug te vragen in zijn dienst. Een vooraanstaand man kon zich toen zoiets blijkbaar veroorloven.
Doopouderschap
Maar hij had ook een andere zijde. Ongetwijfeld met Prospers’ instemming werd zijn echtgenote en drie van hun kinderen peettante respectievelijk peetoom van althans vier kinderen van Jan en Adriana de Jong-van Loon; dit waren:
- Marie, geboren in 1848, wiens peettante mevrouw Anna Maria Cuypers van Velthoven (1805-1887) was. Mevrouw Cuypers was toen 43 jaar.
- Christ, geboren in 1853. Hij had als enige een peetóóm uit de familie Cuypers, namelijk Frédéric Prosper Charles Joseph Cuypers (Edouard; 1835-1914). Edouard was toen 18 jaar.
- Willem, geboren in 1855; zijn peettante was Theresia Clara Carolina Maria Cuypers (18381911). Theresia was toen 17 jaar.
- Johanna Hendrika (Sjo), geboren in 1857, van wie Henriëtte Hubertine Caroline Cuypers (1840-1871) peettante was. Henriëtte was toen ook 17 jaar oud; zij gold onder de kinderen als de meest geziene.
Het verhaal van frater Rodulphus wil dat álle zeven kinderen door familie of schoonfamilie van de Cuypers werden gedoopt, maar daarover weet ik verder helaas niets.
De kinderen van de pachter werden allen, op Marie na, geboren in de periode dat de Cuypers doorgaans op Anneville woonden. Omdat de gezinnen niet zo ver van elkaar vandaan woonden, zullen beider kinderen wel vaker met elkaar gespeeld hebben. Marie de Jong werd een speelkameraadje van Claire Marie Anna Josèphe (Clara) Cuypers (1851-1918), de jongste dochter van de Cuypers; ze scheelden maar drie jaar in leeftijd.
Naamgeving
Ook de naamgeving van enkele kinderen geeft uiting aan het nauwe persoonlijke contact dat tussen de gezinnen bestond. Marie de Jong kreeg de doopnamen Anna, Maria en Hubertina. Die waren ontleend aan de voornaam van haar peettante én aan de naam van de heel jong overleden zoon van de Cuypers: Charles Joseph Hubert (1843-1846). Het medeleven met het kind van de arme pachter won het dus van het vertrouwde katholieke gebruik rond naamgeving. Ook dochter Johanna Hendrika (Sjo of Sjoke) de Jong kreeg een doopnaam naar haar meter, in haar geval dus naar Henriëtte, maar omdat dat te frans klonk, zo vond men, werd het Hendrika. En zoon Willem Hendrik Jan de Jong kreeg zijn tweede doopnaam naar Prins Hendrik (1820-1879) – de broer van Koning Willem III (1817-1890) bij wie de man van zijn meter Theresia Cuypers – Léon Marie Charles Philippe Corneille Schulten - kamerheer in actieve dienst was. Theresia had de vader van het doopkind gevraagd of zij haar petekind zélf een naam kon geven. “Ja”, antwoordde de vader, “als ge er mijn naam maar bijdoet”. Aldus geschiedde.
Voogdijschap
Wel zeer bijzonder was, dat Marie de Jong – het tweede kind van Jan en Adriana de Jong - al op haar derde levensjaar meer of minder opgenomen werd in het gezin van de Cuypers. De Cuypers zullen dit uit medeleven met haar arme ouders gedaan hebben. Na de dood van haar vader – ze was toen dertien - werd ze door Prosper als kind des huizes behandeld. Ze ging mee op bezoeken bij de rijke familie van de Cuypers in onder andere Waalre, Brussel en Spa en is tot haar huwelijk op haar veertigste bij de Cuypers, die naar Brussel verhuisden, gebleven. De Cuypers waren dus feitelijk voogd van Marie.
Kwijtschelding
Met het overlijden van Jans’ vrouw Naan in 1859, hetgeen veel onkosten met zich bracht, schold Prosper de gehele schuld, die Jan bij hem had, zijnde f450,55, kwijt. Dat was een hoog bedrag. Al begin 1852 had Prosper de huur van de bouwhoeve, die f155,- per jaar bedroeg, al een keer verminderd met f15,-. Deze kwijtscheldingen getuigen weer van Prospers’ medeleven met zijn arme pachter en zijn gezin.
Het lot trof de kinderen van de De Jongs hard: eerst stierf hun moeder in 1859 en ruim twee jaar later ook hun vader. De zeven wezen werden door familieleden van hun ouders opgevangen met uitzondering van Marie die, zoals vermeld, toen geheel werd opgenomen in het gezin van de Cuypers.
Een tastbare herinnering
Over de latere contacten tussen de peter en meters met hun petekinderen staat in het verhaal van frater Rodulphus zo goed als niets, behalve met betrekking tot Sjoke de Jong. Zij kreeg van haar meter Henriëtte bij haar huwelijk met Sjef de Laat in 1881 een gouden broche, die ze goed heeft bewaard en vaak gedragen heeft. Ze sprak altijd met waardering over haar meter Henriëtte Schulten-Cuypers. De broche werd nog lang in de familie bewaard, in ieder geval door haar Sjoke’s kleindochter. Ik zou graag willen weten waar die broche tegenwoordig is. Het is immers een tastbare, sympathieke herinnering aan die bijzondere band tussen het rijke gezin van Prosper en Anna Maria Cuypers van Velthoven en het arme van Jan en Adriana de Jong.
Bronnen
Rodulphus, Fr., De Zeven Weezen – (Geschiedenis mijner moeder), ’s Hertogenbosch, 4 april 1945.
Stadsarchief Breda, waar zich o.a. het oude doopregister van de r.k. parochie H. Laurentius te Ulvenhout bevindt.
Van Eyk, H., wiens betovergrootouders Jan de Jong en Adriana van Loon waren. De auteur van dit artikel zou eventuele nadere wetenswaardigheden in verband met dit artikel zeer op prijs stellen om zijn familiegeschiedenis te kunnen aanvullen. Zijn e-mailadres is eykmoesgen@gmail.com