Leven in Turkije
“Ik ben geboren in een dorp buiten Posof in een groot gezin. Ik had vier broers en drie zussen. In het dorp heb ik als boerenjongen geleefd. Mijn vader, de man des huizes, zorgde goed voor ons. In die tijd had een groot aantal mensen uit mijn dorp weinig kleding en levensmiddelen. Er was veel armoede in Posof. Veel van de inwoners waren boeren, wij ook, maar waar ik vandaan kwam was er een betere oogst. Onze situatie was beter dan die van anderen uit ons dorp. Na school hielp ik mijn ouders altijd. Als wij geen water meer in huis hadden dan haalde ik in het dorp water met emmertjes. Ik was de oudste dus ik moest dat doen voor mijn ouders. Mijn vader zorgde altijd dat wij niks tekort kwamen. Ik ben hem heel dankbaar voor alles wat hij voor ons heeft gedaan. Hij heeft me altijd geleerd dat ik netjes moet leven.
Het was een heel leuk dorp. Iedereen hielp en respecteerde elkaar. In het dorpshuis, het huis van de rijkste inwoner van het dorp, kwam iedereen altijd bij elkaar om gezellig een praatje te maken. Als kind wilde ik graag binnen zitten, maar ik wist dat ik plek moest maken wanneer een ouder persoon op mijn plek wilde zitten. Vaak vond ik een zitplaats in het huis, maar uiteindelijk eindigde ik buiten omdat ik plek maakte voor de ouderen. Dat was een bepaald soort respect. Tegenwoordig is er geen respect meer voor ouderen helaas.
Ik was een nieuwsgierige jongeman. Toen ik ouder werd, ben ik vertrokken naar Istanbul om in de bouw te werken. Ik ging niet voor het geld. Ik kocht alleen dingen die mijn vader nodig had en die bracht ik mee terug. Ik wilde de omgeving en de wereld leren kennen. Veel mensen waren bezig met het verdienen van geld. Dit was niet mijn plan.”
Vertrek naar Nederland
“Mijn plan was in de eerste instantie niet om naar Nederland te komen. Er waren mensen uit mijn dorp die al naar Nederland waren vertrokken en daar werk hadden gevonden. Zij kwamen soms terug naar het dorp en vertelde hoe leuk Nederland was en dat het werk niet zwaar was en het goed verdiende. Mijn vader vond dat ik eens moest gaan kijken hoe het daar was. Hij gaf mij en mijn schoonbroer geld om naar Nederland te gaan.
Eenmaal aangekomen in Nederland ben ik naar Den Haag gegaan om een verblijfsvergunning aan te vragen. Omdat ik geen papieren had die aantoonden dat ik werkzaam was in Nederland werd mijn aanvraag afgewezen. Uiteindelijk is het mij toch gelukt om een verblijfsvergunning aan te vragen door middel van een valse brief. Mijn familie heeft me toen uitgenodigd om te werken in een palletfabriek in de buurt van Vlaardingen. Hier heb ik een anderhalf jaar gewerkt. Daarna heb ik een tijdje in een lederfabriek gewerkt in Tilburg. Daar ben ik gestopt omdat het werk heel vies was. Ik was na het werk zo misselijk door de geur die in de fabriek hing dat ik soms niet eens meer kon eten. In 1977 ben ik naar Eindhoven vertrokken. Hier woonden namelijk veel kennissen uit Posof in een pension. Ik ben toen bij Zwegers in Geldrop gaan werken. Dit was een metaalfabriek. Uiteindelijk kreeg ik zoveel last van mijn rug dat ik via Ergon bij een passend bedrijf kon gaan werken. Daarna ben ik noodgedwongen de ziektewet ingegaan.”
Eindhoven
“Ik voelde mij heel erg gelukkig in Eindhoven. Ik ben een Turkse-Eindhovenaar. Na het werk kwam ik vaak bij het stationscafé. Hier kwamen veel Turkse gastarbeiders bij elkaar. Soms bestelde ik om negen uur één koffie en had ik deze om één uur nog niet op, zolang waren wij in gesprek met elkaar. De baas had begrip voor ons, omdat hij zag hoe gelukkig deze ontmoetingsplek ons maakte. Wij wisselden hier verhalen uit over onze aankomst in Nederland of het werk dat we deden. De meesten hadden hun familie nog in Turkije. Het stationscafé was een middel om de eenzaamheid tegen te gaan.
Nederland was in die tijd heel anders. Ik werd veel geholpen door mijn buren en collega’s. In de buurtwinkel kon ik mijn sigaretten aan het eind van de maand afbetalen als vriendendienst. Tegenwoordig is dit niet meer zo. De Nederlanders kijken anders tegen ons aan. Dit komt ook door de slechte dingen die de buitenlanders toen hebben gedaan. Daarom worden wij ook gediscrimineerd. Zelf woon ik al 41 jaar in hetzelfde huis. In mijn straat heb ik nooit problemen gehad met andere mensen. Ik vind het jammer dat sommige mensen negatief kijken naar de Turken. Ik snap dat sommige Turken foute dingen doen, maar dat is lang niet iedereen. Dat doet pijn aan mijn hart.”
Persoonlijk leven
“Ik heb zes kinderen en vijftien kleinkinderen. Ik heb hen alle vrijheid gegeven en gezegd dat ze goed moeten studeren zodat ze later succesvol kunnen worden. De jeugd leeft tegenwoordig anders dan wij vroeger deden. Ze leven met een kortetermijnperspectief en denken niet aan de toekomst. Ze hebben het nu makkelijker dan wij het vroeger hadden. Wij hebben voor alles heel hard moeten werken, want ons werd niks gegeven. Nu kan de jeugd al gebruik maken van allerlei voorzieningen. Ik heb mijn kinderen geleerd wat ik hen kan leren zodat ze een goed leven kunnen leiden.”