De stijl van de uitgeverijen
Bidprentjes hebben standaard een rechthoekige vorm. Ze zijn ongeveer zes bij elf centimeter met een beeldzijde en een tekstzijde. Toch is de vormgeving van de beeldzijde en de inhoud van de tekstzijde wel aan veranderingen onderhevig geweest. Historicus Albert van der Zeijden beschreef uitgebreid in zijn artikel "Bidprentjes en doodsbeleving" over de veranderingen die in de loop der jaren zijn opgetreden in de opbouw van het bidprentje en de achterliggende opvattingen over de dood. Van der Zeijden doet dit door de verzameling van circa 850 bidprentjes, de collectie Strouken, te analyseren. In de volgende paragrafen worden kort de bevindingen van Van der Zeijden geschetst.
Voor de beeldzijde van een bidprentje was niet alleen de iconografie, maar ook de uitgever bepalend. Het was gebruikelijk dat uitgeverijen bidprentjes in serie uitgaven en dat de familie een toepasselijke afbeelding uitkoos, die de lokale uitgeverij van tekst voorzag. Zodoende was Parijs vanaf ongeveer 1850 tot 1900 een belangrijk centrum voor het drukken van prenten. De Parijse uitgevers waren veelal gevestigd rond de Rue Saint Sulpice en hadden een bepaalde stijl gemeen. Vandaar dat deze stijl bekend is komen te staan als de ‘Saint Sulpice-stijl’. De stijl kenmerkt zich door donkere en sombere taferelen en een zwarte rouwrand om de afbeelding. Dit sloot aan bij de Romantiek die in deze periode in zwang raakte en de dood werd op de prentjes in een gevoelvolle gedaante getoond.
Vanaf 1900 leverden Nederlandse en Duitstalige uitgeverijen steeds vaker de prenten voor de bidprentjes in de collectie Strouken. De Nederlandse stijl van bijvoorbeeld Emm. Smeets uit Weert was meer ongekunsteld en minder gladjes dan de Saint Sulpice-stijl. De stijl van de Zwitserse firma Benziger & Co was net als Saint Sulpice sentimenteel, maar eerder lieflijk en onschuldig in plaats van somber. En de Duitse firma B. Kühlen schuwde juist sentimentaliteit en koos voor bekende kunstwerken en kunstscholen. Vanaf de jaren 1960 voerden in de collectie Strouken de Belgische firma Beuselinck en Nederlandse firma Brakkenstein de boventoon. Naast de religieuze prenten drukten zij vrolijke kleurenprenten, is de zwarte rouwrand verdwenen en deed de landschapsfoto zijn intrede.
Van figuratieve naar abstracte Christelijke symboliek
Naast de artistieke stijl van de uitgever draaide het bij bidprentjes om de gekozen afbeelding. In deze iconografie speelde de christelijke symboliek logischerwijs een belangrijke rol, waarbij 1960 een omslagpunt vormde. Tot 1960 gebruikte men vooral figuratieve afbeeldingen, die grofweg in drie categorieën uiteenvielen. Ten eerste waren van begin af aan de afbeeldingen van heiligen populair, dit hing samen met het ontstaan van het bidprentje in de zeventiende eeuw uit algemene heiligenprentjes. Daarnaast werd in de tweede helft van de negentiende eeuw de Christus-figuur een geliefde beeltenis. Christus staat symbool voor het eeuwige leven en in zijn kruisdood zien katholieken de overwinning op de dood en de hel. Het kruis, meestal met Christus daarbij afgebeeld, werd daarom de populairste afbeelding. Verder werd ook het lijden van Christus verbeeld door Christus met een doornenkroon te portretteren en zijn er prentjes met Maria, vooral afgebeeld als treurende moeder (Piëta). Ten derde waren er prentjes met in donkere tinten kerkhofscènes, zoals een graftombe of een engel die een krans op een graf legt. De kerkhofscènes vormden een kleinere groep, en werd vooral passend geacht voor de treurige sfeer van het overlijden.
Vanaf 1960 veranderde de iconografie langzamerhand. De bidprentjes bleven een religieus aspect houden, maar de beeldzijde werd teruggebracht tot de essentie of zelfs geseculariseerd. Zo verving men de concrete verbeelding van de kruisdood (het kruisteken met Christus), Maria en andere heiligen door abstractere weergaves (het kruisteken zonder Christus). Bovendien ontstond vanaf 1970 de trend om het kruisteken steeds bescheidener af te beelden, door een volledig wit prentje te maken met in de hoek een klein kruisteken. Deze trend van het verschralen van het religieuze beeld vond op veel bredere schaal in de samenleving plaats en uitte zich ook in de iconografie van bidprentjes. Naast deze verschraling, kwamen er ook nieuwe beelden bij: het landschapsfotoprentje deed zijn intrede. Dit was niet bedoeld als vervanging van de religieuze afbeelding door een seculiere afbeelding, maar het is wel een nieuwe manier om het geloof en Zijn schepping weer te geven.
Tot slot waren er twee aparte categorieën bidprentjes. De eerste was het portretprentje, dat al vanaf de negentiende eeuw voorkwam en nauwelijks aan verandering onderhevig is geweest. De tweede categorie vormden de kinderprentjes, die vaak qua afmetingen kleiner waren en de beeldzijde was kleurrijker en lieflijker dan de prentjes voor volwassenen. Ook bij de iconografie van kinderprentjes waren er een aantal gemeenschappelijke kenmerken te zien, die verschillen van de prentjes voor volwassenen. Christus werd bij kinderen eerder afgebeeld als kind en Maria als treurende moeder was een terugkerend thema. Engelen en ontluikende bloemen waren veelgebruikte symbolen, waarbij het kind symbolisch vergeleken werd met de bloem die de engel naar de hemel droeg. De In Memoriamtekst werd daarnaast vaak in dichtvorm gegoten. Deze stijl en symboliek werden als passender gezien bij de aard van een kind en moest het grote verdriet van het wegvallen een kind uitdrukken.
Van bidprentje naar herinneringsprentje
Het bidprentje heeft naast een beeldzijde ook altijd een tekstzijde met een aantal vaste aspecten. Dit zijn vignet, aanhef, persoonsgegevens, In Memoriam en het Requiescat in pace (Rust in vrede). Alle vijf aspecten komen een voor een in deze paragraaf aan bod, evenals de ontwikkelingen die hierin hebben plaatsgevonden.
De vignet stond helemaal bovenaan de pagina en was meestal een kruisje, doodshoofdje, zandlopertje, engeltje of kelkje of een aanroep zoals J(ezus) M(aria) J(ozef). Meerdere symbolen konden tegelijkertijd gebruikt worden, maar steeds meer werd een enkel kruisje gebruikt. Vanaf de jaren 1940 bevatte de meerderheid van de bidprentjes geen vignet meer en vanaf de jaren 1970 is het bijna compleet verdwenen.
De aanhef is de eerste regel op het bidprentje, al dan niet onder de vignet, waarin het doel van het prentje duidelijk wordt gemaakt. Met de aanhef wordt opgeroepen tot gebed of om de overledene te herdenken. Van der Zeijden constateert drie typen. Het eerste type is de oudste en meest gebruikte variant: “Bid voor de ziel van zaliger…”. Dit was tot aan de Tweede Wereldoorlog het meest populair. Na de oorlog werd vaker gekozen voor het tweede type. Deze aanhef heeft hetzelfde doel, maar een andere toonzetting: “Gedenk in uw gebeden” en “Laat ons bidden voor….”. In het derde type draait het niet meer om een oproep tot gebed, maar om het herinneringsaspect: “In memoriam…” of “Ter herinnering aan…”.
Deze derde variant is vanaf de Tweede Wereldoorlog steeds vaker te zien en staat voor de belangrijkste verandering: het bidprentje wordt een herinneringsprentje. Er vindt daarmee een perspectiefwisseling plaats van de overledene naar de nabestaanden. Van der Zeijden ziet dit als een protestantisering van het bidprentje. In 1966 wordt de ‘Nieuwe katechismus’ in opdracht van de Nederlandse bisschoppen geschreven. Daarin wordt afgestapt van het idee dat gebed dient ter zuivering van de ziel, het gebed moet net als bij protestanten vooral dienen om afscheid te nemen van het dode lichaam. De zuivering van de ziel vindt niet meer plaats in het vagevuur, maar in en met de dood. Daarmee is het gebed en het bidprentje niet langer gericht op het zielenheil, en is het een herinneringsprentje geworden.
Na de aanhef worden prominent de persoonsgegevens gedrukt. Hierin worden altijd de naam en de geboorte- en sterfdata vermeld, maar vaak ook de geboorte- en sterfplaats en indien de overledene gehuwd was ook de naam van zijn of haar partner. De doodsoorzaak wordt meestal niet genoemd, hooguit een indicatie door woorden als "plotseling", "na een langdurig lijden" of "een noodlottig ongeval". De opbouw van de persoonsgegevens verandert in de loop der jaren weinig. Wel opvallend is dat tot 1960 regelmatig vermeld werd dat een overledene lid was geweest van een vrome vereniging of broederschap en of de laatste sacramenten waren toegediend. In het eerste geval zijn na 1960 de meeste van deze verenigingen in Nederland verdwenen en worden ze niet meer genoemd op het bidprentje. Voor de laatste sacramenten geldt dat ze van het bidprentje verdwijnen, omdat na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) de functie ervan verschoven is van sacramenten van de stervenden (als voorbereiding op de dood) naar sacramenten voor de zieken (gericht op genezing).
Na de persoonsgegevens komt de In Memoriamtekst, die het omvangrijkste is en de meeste ruimte van de tekstzijde beslaat. De teksten worden in eerste instantie opgesteld door koster of pastoor en hebben een godsdienstig karakter. Tot 1920 hebben bijna alle bidprentjes een rouwbeklag in de vorm van diverse Bijbelcitaten. Om de pastoors hierbij te ondersteunen worden boekjes uitgebracht zoals Verzameling van teksten van Pierik, waarin systematisch per thema (bijvoorbeeld plotseling overlijden of overlijden na een langdurig ziekbed) toepasselijke teksten vermeld stonden. Hierdoor hadden de In Memoriamteksten een clichématig karakter, omdat vaak dezelfde teksten werden gebruikt. In de periode 1920-1936 verandert dit langzaam. De bronvermeldingen onder de Bijbelcitaten verdwijnen, waardoor het een aaneengesloten tekst wordt. Na de Tweede Wereldoorlog treedt de grootste verandering op, als steeds vaker de familieleden de In Memoriamteksten schrijven en de tekst een persoonlijker karakter krijgt.
De opbouw van de In Memoriamtekst behoudt door de jaren heen dezelfde structuur en dezelfde vier onderwerpen: het leven van de overledene, het stervensproces, het heilsperspectief en het achterblijven van en het gemis bij nabestaanden. De achterliggende vragen waar de tekst een antwoord op formuleert zijn daarmee: Wie is er overleden? Waar is hij/zij naartoe? Hoe moeten de nabestaanden omgaan met het verlies? Bij het overlijden van een vrouw wordt daarbij vaak stilgestaan bij haar rol in het gezin. Bij mannen wordt daarentegen niet zozeer ingegaan op hun werk, maar meer een algemene karakterisering gegeven. De tekst(zijde) wordt doorgaans afgesloten met een “Hij ruste in vrede!”, “R.I.P.” of een dankspreuk. Ook spreuken als “Zoet hart van Maria, wees mijn heil” waren tot de jaren zestig gebruikelijk.
In de In Memoriamtekst voor zuster Adriana Gerdina Vermeulen (1919-1997) komen bijna alle elementen (leven en werk, stervensproces, heilsperspectief) terug:
“We moeten nu afscheid nemen van een vrouw, onze zuster Sjean, die heel haar leven lief en bezorgd was voor iedereen. En als kraamverzorgster vooral voor de jonge moeders met hun pasgeboren kind.
Toen ze op leeftijd kwam en het wat kalmer aan moest gaan doen, werd ze geplaagd door allerlei lichamelijke gebreken. Zelfs zo erg, dat Sjean het op het laatst haast niet meer aan kon.
We staan versteld van hoe ze dit alles kon aanvaarden en. En vaak vroeg ze dan nog: hoe het met ons ging!!
Het enige dat we er van kunnen begrijpen is dat ze een heel groot vertrouwen in Maria had. Vaak is ze in Lourdes geweest, vele jaren als verpleegster van de zieken, later zelf als zieke.
We kunnen ons niet voorstellen hoe ze zich toen gevoeld heeft.
We geloven zeker dat O.L. Vrouw haar met open armen heeft ontvangen en dat ze nu rust bij God.
Sjean, bedankt voor alles.”
Bronnen
Van den Bergh, K. en Jan Bauwens, Bidprentjes in de Zuidelijke Nederlanden, Brussel, 1975.
Jacobs, J., Vroomheid inprenten. Het devotieprentje in al zijn facetten, Bergen op Zoom, 1991.