Bloeiende stad
In de tweede helft van de vijftiende eeuw profiteerde Bergen op Zoom van de goede relatie die de heer, Jan II van Glymes (1417-1494), onderhield met zijn Bourgondische bazen. Van de Bourgondiërs wist Jan in ruil voor zijn trouwe dienst allerlei vrijheden af te dwingen. Hij wist zich te presenteren als steunpilaar voor het Bourgondische regime in de Lage Landen. En dat konden de hertogen goed gebruiken, want er brak regelmatig een opstand uit.
De privileges waarmee zij Jan beloonden maakten zijn stad aantrekkelijk voor buitenlandse handelaars. Om er goed op te blijven staan bij de Bourgondiërs trokken de troepen van Bergen op Zoom er regelmatig op uit om te vechten. De troepen bestonden uit leden van de burgerij, mannen van de heer, huursoldaten en de schuttersgilden. Met allemaal een eigen klederdracht.
Schuttersgilden
Bergen op Zoom kende in de tweede helft van de vijftiende eeuw vier schuttersgilden, genoemd naar de wapens die ze hanteerden: het gilde van de de oude en de jonge voetboog en het gilde van de oude en de jonge handboog. Een voetboog was een type kruisboog.
Hoewel er in sommige literatuur schamper wordt gedaan over de militaire rol die schuttersgilden speelden (Lijten, 1992), hadden ze weldegelijk een militaire functie. Daarnaast moesten ze de openbare orde handhaven en hadden ze een rol bij ceremonies.
In het geval van Bergen op Zoom vormden ze na 1456 ook een soort lijfwacht van de heer. Jan II schrok dat jaar van een (ambachts)gildeopstand in zijn stad en besloot dat hij mannen nodig had die trouw aan hem waren.
De oude schuttersgilden kregen nieuwe richtlijnen waarin Jan II ze stevig onder zijn gezag plaatste. Enkele leden bleven protesteren, dus greep Jan II weer in. De gilden werden ontbonden en heropgericht met nieuwe leden.
De kleding
Na de heroprichting hulden de schutters zich in groene tabbaarden, twee lappen vierkante stof die boven de schouders aan elkaar vast zaten. Misschien een oneerbiedige vergelijking, maar ze lijken nog het meest op een vuilniszak waar je een gat voor je hoofd en voor je armen in hebt geknipt.
Als broek droegen ze waarschijnlijk de kledingstukken die toen in de mode waren: hosen, strakke wollen of linnen skinny broeken die weinig aan de verbeelding over lieten. Een hoofddeksel met flamboyante staart, kaproen genaamd, maakte de look helemaal af.
Na de dood van Jan II pastte de magistraat de gildekeur wederom aan. De schutters verloren hun bijzondere positie en dat kwam onder andere tot uiting in de wijze waarop zij zich mochten kleden. Het stadsbestuur zag ze liever minder weelderig paraderen door de stad. Het bont (waarschijnlijk van een marter) zou te aristocratisch zijn en moest van de kledingstukken af. Voor de schutters was dat waarschijnlijk jammer, maar voor historici is het fijn. Dankzij dit verlies van privilege weten we wat ze droegen. Andere bronnen waardoor we weten wat de schutters droegen zijn de stadsrekeningen: de schutters hoefden niet zelf hun outfits te betalen, dat deed de stad.
Conclusie
Aan het einde van de vijftiende eeuw diende kleding niet alleen om je warm te houden, maar had het ook een symbolische functie. De bevoorrechte positie die de schutters kregen van Jan II kwam tot uiting in de wijze waarop zij zich kleedden. Nadat hun begunstiger was overleden en hun invloed afnam, moesten de schutters hun kledingstijl intomen.
Bronnen
Slootmans, C. J. F., Jan metten lippen, Rotterdam, 1944, p. 12, 30.
Grosfeld, N., “De schuttersgilden van Bergen op Zoom”, De Waterschans, 2, 1993, 35-38.
Ham, W. A., Macht en gezag in het Markizaat, 2000.
Dit artikel verscheen eerder op Modemuze in het kader van een samenwerking tussen Modemuze en Brabantserfgoed.nl. Bekijk meer Brabantse mode op onze themapagina of op Modemuze.nl.