Adellijke titels en huwelijken
Marie was de tweede dochter van George de Brimeu (gestorven vóór 1572), heer van Quierieu, en Anna Walthausen en bracht grote delen van haar jeugd door in Brugge en Mechelen. In 1572 werd ze gravin van de soevereine heerlijkheid Megen, nadat haar oom Charles de Brimeu (1524-1572) kinderloos stierf. In datzelfde jaar trouwde ze met Lancelot de Berlaymont (gestorven 1578), heer van Beauraing. Met hem kreeg ze twee kinderen die beide jong stierven en ook hij overleed een paar jaar later in 1578.
Lancelot had als soldaat in de Tachtigjarige Oorlog voor de katholieke Spaanse koning gevochten, maar na zijn dood bekeerde Marie zich tot het protestantse geloof en sloot zich aan bij opstandelingen. In 1580 hertrouwde de weduwe met Charles de Croÿ (1560-1612), hertog van Aerschot en prins van Chimay. Ze haalde Charles, die tien jaar jonger was, over zich eveneens te bekeren en het paar verhuisde naar de Noordelijke Nederlanden. Charles raakte echter in conflict met Willem van Oranje (1533-1854) en keerde terug naar Brugge en naar de zijde van de Spaanse koning. Voor Marie was dit reden om haar man te verlaten en in 1584 besloten de Staten-Generaal, tegen de gewoonte in, dat Marie volledige zeggenschap behield over haar eigen bezittingen. Dit leidde tot gerechtelijke processen tussen haar en Charles over de verdeling van de opbrengsten uit haar bezittingen. Om haar inkomen aan te vullen liet Marie daarom tijdelijk munten slaan in Gorinchem.
Diplomatieke kringen
Vanaf 1584 woonde Marie als rijke, onafhankelijk vrouw afwisselend in Zeeland, Holland en Utrecht en in 1590 vestigde ze zich in Leiden. Dankzij haar afkomst en huwelijken begaf Marie zich in de hoogste kringen van de Nederlandse adel en had ze contacten aan het hof van de Oranjes en met invloedrijke bestuurders. Zo werd Marie vergezeld door hofdames en vrouwelijke familieleden, waaronder prinses Louise de Coligny (1555-1620), de weduwe van Willem van Oranje, Marie’s zus Bermont de Brimeu en Walburgis van Nieuwenaer (1522-1600) gravin van Meurs.
Ook kon ze het goed vinden met Robert Dudley (1533-1588), graaf van Leicester en tussen 1585 en 1587 landvoogd van de Nederlanden. In 1594 zou Marie zelfs betrokken zijn in een poging een vrede tot stand te brengen tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, maar zonder het gewenste resultaat.
Een passie voor tuinen
Met Louise de Coligny en andere hofdames deelde Marie ook een belangstelling voor planten. Op de plaatsen waar ze resideerde legde Marie tuinen aan en experimenteerde ze met het kweken van planten en exotische bloemen zoals tulpen. Marie was bevriend met de geleerde, botanist en arts Carolus Clusius (1526-1609) en met de humanist Justus Lipsius (1547-1606), beide afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. Met hen en met internationale plantkundigen in Madrid en Wenen wisselde ze informatie, kennis en plantenzaden uit.
Het was ook rond deze tijd dat botanische expertise uitgroeide van een hobby tot een wetenschap. In 1590 werd de Hortus botanicus van de Universiteit van Leiden aangelegd en Carolus Clusius zou hier een van Europa’s grootste tulpencollecties kweken. Het was Marie die hem in samenwerking met de Zeeuwse patriciër en botanist Johan van Hoghelande, deze aanstelling bezorgde en hem overhaalde in 1593 naar Leiden te komen.
Veel van haar briefwisselingen met Carolus zijn bewaard gebleven, waardoor te lezen is hoeveel plezier de prinses uit het tuinieren haalde. Zo schreef ze dat het haar leven kleurde en haar melancholie verdreef en stelde ze op 24 januari 1592 in een brief aan Clusius: “godzijdank lijkt de oorlog niet het plezier dat het tuinieren verschaft te kunnen verjagen of er zelfs inbreuk op te maken”. Ook de ontwerpen van haar tuinen maakte ze (gedeeltelijk) zelf, met zo nu en dan hulp van Carolus. Hierbij werd ze geïnspireerd door tapijten en ontwierp ze speciale kleurpatronen en structuren.
Terug naar de Zuidelijke Nederlanden
In 1593 vroegen de Staten-Generaal, die de huur van de prinses betaalde, Marie naar Den Haag te verhuizen om dichter bij het hof te zijn. Een jaar later werd er ook gepoogd Marie en haar man Charles weer nader tot elkaar te brengen, maar pas rond 1600 kwam het tot een verzoening. Ze verhuisde naar Luik, maar bleef protestants en gescheiden wonen van haar Charles. In Luik richtte ze zich met name op de aanleg van nieuwe tuinen en het verbeteren van haar zwakke gezondheid middels kuuroordbezoeken. In 1605 kwam ze te overlijden en werd ze bijgezet in de kerk te Megen.
Bronnen
www.hortusleiden.nl, (geraadpleegd op: oktober 2019)
https://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/97112-megen-stadje-aan-de-maas.html, (geraadpleegd op: oktober 2019).
Egmond, F., The World of Carolus Clusius: Natural History in the Making, 1550-1610, New York, 2010.
Van Gelder, E., (red.), Bloeiende kennis: Groene ontdekkingen in de Gouden Eeuw, Hilversum, 2012.
Van der Noot, J., De ‘Poetische werken’ (red. W. Waterschoot), Gent, 1975.