Slechts drie jaar woonde Anke in Tilburg, waar haar vader als ingenieur een baan had bij de Nederlandse Spoorwegen. Toen hij in 1900 voor de in Nederland opkomende petroleumindustrie ging werken, verhuisde het gezin naar Rotterdam. Tien jaar later veranderde de gezinssituatie met de dood van haar moeder opnieuw ingrijpend. Hierna hield haar zusje Gertha het huishouden draaiende, bijgestaan door dienstboden.
Beide ouders hebben invloed gehad op de persoonlijkheid van Anke. Van haar moeder erfde ze naast een zekere romantische inslag en hang naar gezelligheid haar verbeeldingskracht en kunstzinnigheid. Wat betreft haar energieke levenshouding, scherpe verstand, doorzettingsvermogen en organisatietalent leek ze meer op haar vader.
Kunstzinnige aanleg
In Rotterdam, waar Anke genoot van de bedrijvigheid en gezelligheid in de stad, bezocht ze na de ‘bewaarschool’ de lagere school en de meisjes-hbs. Daarna volgde ze een opleiding voor onderwijzeres. Ook ging ze naar de Tekenacademie, waar ze haar schildertalent verder ontwikkelde.
In 1919 overleed haar vader, waarna zij en Gertha een jaar bij een bevriend doktersgezin gingen wonen. Toen Gertha vervolgens naar Canada vertrok, werd Anke leerling-verpleegster in het Kinderziekenhuis in Den Haag, het latere Juliana Kinderziekenhuis. Na het behalen van haar diploma ging ze bij familie in Amersfoort wonen.
Omdat ze niet uitsluitend met het huishouden bezig wilde zijn, besloot Anke in Hilversum de opleiding voor apothekersassistente te volgen. Deze combineerde ze met een cursus weven in Amsterdam, waarin ze haar kunstzinnige aanleg verder ontwikkelde. In deze periode kwam ze in contact met jeugdboekenschrijver Rein Valkhoff (1891-1971), met wie ze in 1926 in Amersfoort trouwde. Ze gingen wonen in ’t Haveke, een huis dat op de grens van Amersfoort en Leusden lag. Het huwelijk was voor Anke aanleiding om met haar studie te stoppen.
Schrijven voor meisjes
Al gauw kreeg Anke andere bezigheden. Haar echtgenoot inspireerde haar namelijk om te gaan schrijven. Dat resulteerde in haar eerste meisjesroman: Knolletje (1927), dat Anke Servaes opdroeg aan haar man. Het door haar gebruikte pseudoniem verwijst naar de St. Servatiuskerk in Maastricht, waar haar man tien jaar met plezier had gewoond.
Vanwege de gezondheid van Rein Valkhoff verhuisde het echtpaar in november 1928 naar Bergen in Noord-Holland. Daar hadden ze een huis laten bouwen, dat eveneens de naam ’t Haveke kreeg. Hier werd in 1929 een zoon geboren. Een jaar later vond eveneens gezinsuitbreiding plaats door de adoptie van een jongen, die in 1929 in Engeland was geboren.
In ’t Haveke was het vaak een komen en gaan van mensen. Iedereen, jong en oud, was er welkom; velen voelden zich aangetrokken tot de gezellige en hartelijke sfeer in het gezin. Ook was het huis een toevluchtsoord voor mensen die het moeilijk hadden. Anke Servaes voelde zich betrokken bij hen en stond hen bij met raad en daad. In het bijzonder ging haar aandacht uit naar kinderen die in moeilijke omstandigheden opgroeiden. Waar mogelijk probeerde ze hun leven te verlichten.
Van Dokter Els tot Marianneke
Het gezin was veelvuldig op reis, onder meer naar Zwitserland, Oostenrijk, Italië en Zuid-Frankrijk. Vooral door hun verblijf in Italië voelden ze zich steeds meer aangetrokken tot het katholieke geloof. Dit leidde in 1939 tot bekering tot het katholicisme, die op 1 juni 1940 officieel werd toen ze gedoopt werden in de St. Adelbertuspriorij der Benedictijnen in Egmond.
In deze jaren schreef Anke Servaes vooral meisjesboeken, veelal bestemd voor de leeftijdscategorie van veertien tot zeventien jaar. Enkele boeken zijn gericht op jongere meisjes, zoals Dokter Els (1933) en Het Asyl (1934). Het belangrijkste thema in haar meisjesboeken is de volwassenwording van meisjes. De boeken, die in een vlotte stijl zijn geschreven, gaan bijvoorbeeld over de eerste stappen op het gebied van de liefde en in het arbeidsproces. Veelal worden die stappen serieus gezet, maar er is ook sprake van onnadenkendheid die leidt tot komische situaties.
In haar boeken verwerkte Anke Servaes gebeurtenissen uit haar eigen leven. Zo komen haar ervaringen als leerling-verpleegkundige in een kinderziekenhuis terug in Knolletje, terwijl het opgroeien zonder moeder een onderwerp is in Marianneke (1928), Nora’s conflicten (1930) en Pil (1931). Haar reislust speelt een rol in Dokter Els en Het Asyl, en haar belangstelling voor de schilderkunst in Marianneke en Nora’s conflicten. Haar betrokkenheid bij sociaal zwakkeren is een aspect dat in alle meisjesboeken een thema is.
Naast het schrijven van boeken leverde Anke Servaes bijdragen aan jeugdtijdschriften als Merel, Meisjesleven en Contact.
Schrijven voor volwassenen
Behalve voor meisjes schreef Anke Servaes tevens romans en verhalen voor volwassenen. Ook hierin toonde ze haar sociaal-maatschappelijke betrokkenheid. Met name schreef ze over misdeelde kinderen. Zo gaat de drieluik Kinderzaal (1936), Kinderen die over zijn (1937) en Moeder Liesbeth (1938) over kinderen die geen veilige thuissituatie hebben. In deze romans wordt in tegenstelling tot de meisjesboeken meer de nadruk gelegd op het innerlijke leven van de hoofdpersonen. Gebeurtenissen worden minder uitvoerig beschreven.
Naast het schrijverschap hield Anke Servaes lezingen op literair, religieus en maatschappelijke gebied. Tijdens de Tweede Wereldoorlog trok ze zich het lot aan van (joodse) onderduikers, ook nadat haar gezin in 1943 naar Alkmaar was geëvacueerd. Alle inspanningen bij elkaar vroegen veel van haar gezondheid.
Eind 1945 werd ze benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Kort voor haar overlijden in 1947 publiceerde ze samen met haar echtgenoot het jeugdboek Hommel Honniman, een verhaal over dieren. Postuum verscheen het eveneens met haar echtgenoot geschreven boek Koos (1947), over een jongen die opgroeit in een NSB-gezin. In dit verhaal speelt ook de bekering tot het katholieke geloof een rol.
Anke Servaes overleed op 16 september in Alkmaar. Haar graf in Bergen draagt de veelzeggende woorden: "Ik hield zoveel van de mensen."
Waardering
De boeken van Anke Servaes waren met name populair bij meisje en vrouwen. Die populariteit was er ook buiten Nederland: haar boeken werden vertaald in het Duits, Deens, Noors en Zweeds.
Over het algemeen kreeg zij in de vakliteratuur als schrijfster voor volwassenen meer waardering dan als meisjesboekenschrijfster. Haar meisjesboeken werden nogal oppervlakkig gevonden. Zo schreef D.L. Daalder in Wormcruyt met suycker (1950): “(…) ongetwijfeld staat het werk van Servaes, dat voor volwassenen is bestemd, boven haar meisjesboeken; het werd om zijn sociale strekking, zijn eenvoud, zijn scherpe waarneming en zijn snelle, suggestieve notaties algemeen gewaardeerd. Daarbij vergeleken zijn de bakvisromans soms wat mat en kleurloos, ofschoon ze in veel opzichten uitsteken boven het meeste, dat dit genre onleesbaar en onaannemelijk maakt.”
In het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (1953-1955) karakteriseert P.H. Ritter haar als een “vertegenwoordigster van het typisch-vrouwelijk in onze letteren. De lyrisch-gestemde vrouw, zij kan verschijnen in de literatuur als de minnares (Hélène Swarts), als de profetes (Henriëtte Roland Holst), zij kan ons ook het beeld vertonen van de vrouw, de levensdraagster, gebogen over het kleine, hulpbehoevende wezen, het kind: Anke Servaes.”
Bronnen
Raephorst, M. van, "Anke Servaes", in: Libelle (nr. 38, 1952), 16-17 en 47.
Veer, J. van der, "Anke Servaes", in: Lexicon van de jeugdliteratuur, juni 1996.