Biologie en gender
Veel studies laten zien dat in de negentiende eeuw vooral meisjes en jonge vrouwen een grotere kans hadden om een vroege dood te sterven dan jongens, al was dit vaak wel regionaal bepaald. Dit is opmerkelijk, want in principe kennen vrouwen een zogenoemd biologisch voordeel. Dat voordeel is vooral zichtbaar in de moderne westerse wereld, waar vrouwen doorgaans ouder worden dan mannen. Deze hogere levensverwachting is te verklaren door een combinatie van lichamelijke en genetische verschillen tussen mannen en vrouwen.
Naast biologische verschillen zijn ook genderverschillen bepalend in de afwijkende sterftekansen tussen beide seksen. Het begrip gender verwijst naar de sociale- en culturele rollen van mannen en vrouwen, waarbij aan mannen en vrouwen verschillende rollen en gedragingen worden toegeschreven, in termen van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Met betrekking tot gezondheid en sterfte valt dan te denken aan verschillen in risicovol of juist risicomijdend gedrag waarbij dat eerste vaak wordt toegeschreven aan mannen en dat laatste aan vrouwen. Deze verschillende rollen en gedragspatronen hebben directe en indirecte invloed op ziekte- en sterftekansen.
Biologie, gender en gezondheid
In biologisch opzicht worden zo goed als alle ziekten en aandoeningen vaker geregistreerd bij mannen en zijn vrouwen beter bestand tegen stress en minder vatbaar voor infectieziekten. Dit begint al in de baarmoeder, waar meisjesbaby’s minder aangeboren afwijkingen vertonen en ook tijdens en na de bevalling een lagere sterftekans kennen dan jongetjes. Genetische en immunologische factoren dragen ook bij aan de verschillende ziekte- en sterftepatronen van beide seksen, wederom vooral in het voordeel van vrouwen.
Wanneer we het hebben over gender en gezondheid moeten we vooral denken aan bepaalde kenmerken, verwachtingen en gedragspatronen die we toeschrijven aan de begrippen mannelijkheid en vrouwelijkheid. Deze zijn weer gebaseerd op maatschappelijke normen en betreffen bijvoorbeeld levensstijl, beroep en het nemen van bepaalde risico's. In het verleden werden bijvoorbeeld rookgedrag en alcoholgebruik vooral beschouwd als ‘mannelijk’ gedrag. De toegewezen reproductieve rol van vrouwen – het opvoeden en verzorgen van kinderen – maakt dat van oudsher de gevaarlijke en riskante taken aan mannen werden toegewezen. Niettemin leidde de reproductieve rol van vrouwen in het verleden ook tot een enorme moedersterfte. Wat voor vrouwen daarnaast ook in het voordeel werkt is dat zij beter voor zichzelf zorgen in geval van ziekte, dat zij vaker en eerder geneigd zijn medische hulp te zoeken en dat ze ook vaker en beter de aanwijzingen van de arts opvolgen.
Historische verschillen
Hebben vrouwen tegenwoordig in de westerse wereld dus alle kans om oud te worden, in het verleden lag dat anders. We zien in bepaalde historische contexten een ‘oversterfte’ van vrouwen in bepaalde leeftijdsgroepen, vooral bij kinderen en adolescenten. Sociale en economische omstandigheden hebben op verschillende manieren geleid tot een hogere sterfte onder meisjes.
In de eerste plaats bepaalde een verschillende mate van blootstelling aan infecties en andere risico’s de verhoogde sterfte onder meisjes. Meisjes verrichtten bijvoorbeeld andere activiteiten dan jongens, stonden onder minder strikt toezicht, of hadden te maken met voor hen andere hygiënische normen. Zo waren het vooral meisjes die belast werden met de zorg voor zieke broertjes en zusjes en kwamen ze daardoor vaker in aanraking met de zieken zelf, en met mogelijke infectiehaarden zoals beddengoed. Verschillen in de genderrol en verschillen in kleding konden ook een verschillende mate van blootstelling aan risico’s veroorzaken: meisjes droegen bijvoorbeeld wijde rokken die snel vlam vatten bij het open kookvuur of kwamen minder in aanraking met de frisse buitenlucht omdat hun taken zich binnenshuis bevonden.
Ten tweede kon ook de mate waarin jongens en meisjes weerstand konden bieden aan infecties verschillen. Infectieziekten waren de belangrijkste doodsoorzaak in de negentiende eeuw, vooral bij kinderen. Onder meer het voedingspatroon en verschillen in vaccinatiegraad hadden een grote invloed op de weerstand hiertegen. We moeten dan bijvoorbeeld denken aan de cultureel bepaalde opofferingsgezindheid van meisjes en vrouwen, waarbij in tijden van schaarste de mannen en jongens het meeste en beste voedsel kregen. Wat vaccinatie betreft zijn er eveneens aanwijzingen dat meisjes minder bescherming genoten tegen bijvoorbeeld de pokken.
In de laatste plaats traden verschillen ook op door de wijze waarop men reageerde op de ziekte van jongens en meisjes, of in de wijze waarop men probeerde hun ziekte onder controle te krijgen. Dat kon zowel gaan om maatregelen die men binnen het gezin trof als om het beroep dat men op een arts deed. Hoewel dit in bepaalde regio’s inderdaad tot oversterfte van meisjes leidde, kon historicus Van der Heijden dit voor de stad Tilburg rond 1900 niet bevestigen: hier overleden jongens- en meisjesbaby’s in gelijke aantallen zonder geneeskundige behandeling. Toch is het goed denkbaar dat in bepaalde regio’s, waarin vooral zonen gewenst waren vanwege hun economische rol, deze eerder naar een dokter werden gestuurd.
Kindersterfte in de Kempen: de blik van een plattelandshuisarts
De huisarts P.A. Barendsen, die jarenlang een praktijk had in de Kempen, viel de ongelijke behandeling van jongens en meisjes in het eerste levensjaar op. In 1926 rapporteerde hij gedetailleerd over de gezinnen die rond 1900 in deze afgezonderde regio leefden. Het was alsof de tijd er had stil gestaan; een samenleving die nog onaangetast was door industrialisatie en urbanisatie.
Barendsen beschreef nauwgezet hoe de baby’s er werden grootgebracht en welke gevaren er voor hen op de loer lagen. Volgens hem ging “[h]et eerste levensjaar […] niet over rozen”. Voor jongensbaby’s constateerde hij: “[d]aar zijn moeder door vele werkzaamheden overstelpt wordt, kan zij zich niet zo met hem bezig houden als zij dit zo gaarne zou willen en wordt hij blootgesteld aan een menigte fouten, die aan deze moeilijkheden een voor hem zeer nadelige oplossing geven”.
De fouten waar hij op wees betroffen onder meer onzindelijkheid en het gebruik van de fopspeen, schommelwieg, anijs en wisselend voedsel. Het gevolg hiervan was dat voor de moeder de zorgen alleen maar toenamen, haar nachtrust eraan opgeofferd werd en dat “als hij het leven weet te houden”, “hij aan het eind van het eerste levensjaar een door en door verwend kind [is] geworden, dat zich in het tweede levensjaar in niets gezeggen laat, zich bevuilt, verwondt of brandwonden oploopt”. De steeds wanhopiger wordende moeder stuurde het jongetje telkens weer naar buiten waar hij minder kwaad kon doen. Dit had volgens Barendsen dan weer een positief gevolg want hierdoor was “zijn gezondheid gewoonlijk gedurende de hele jeugd voorbeeldig”. De opvoeding van jongens had volgens de arts vooral een passief karakter waarbij de moeder later wel geholpen werd door de geestelijke of onderwijzer die de jongen doorgaans wel terechtwees.
De opvoeding van meisjes verliep anders, hoewel Barendsen opmerkte: “[z]ijn zusje is er niet veel beter aan toe”. Hij zag echter dat ouders in de Kempen hun dochters minder verwenden en voor hen veel strenger waren. Hoewel vrouwenhanden wel degelijk gewenst waren, vooral bij de boerengezinnen in de Kempen, weten we dat veel ouderparen een sterke voorkeur voor zonen hadden.
De wens voor mannelijk nageslacht was niet ongewoon in het verleden en is door verschillende studies aangetoond. In samenlevingen waarin moeders niet of nauwelijks borstvoeding gaven, zoals in het Noord-Brabant van rond 1900, had dit het paradoxale gevolg dat jongetjes verwend werden met grote hoeveelheden dikke pap waardoor zij vaak overleden aan darmstoornissen. Meisjes overvoerde men niet of nauwelijks en dus waren zij iets minder kwetsbaar voor de dood.
Kindersterfte in de stad: Roosendaal
Deze verhoogde kwetsbaarheid van jongetjes in het eerste levensjaar zien we ook terug in Roosendaal, een stad die eind negentiende eeuw een relatief grote arbeidersbevolking kende. Op basis van historische doodsoorzakenregistraties is het voor deze stad mogelijk risicoprofielen op te stellen voor zuigelingen die daar stierven aan spijsverteringsziekten, zoals diarree.
De kans om vroeg te overlijden aan zo’n ziekte was voor kinderen in arbeidersgezinnen hoger dan in andere gezinnen. Ze liepen dat risico vooral in de eerste zes maanden van hun leven, daarna nam de kans te bezwijken aan diarree af. De eerste levensmaand was daarbij het meest cruciaal en als deze risicovolle maanden samenvielen met een hete zomer, daalde de overlevingskans nog meer. Warm weer betekende een acute gezondheidsbedreiging voor baby’s omdat bacteriën dan vrij spel hadden.
Maar opmerkelijk is vooral dat jongetjes kwetsbaarder waren voor voedselinfecties dan meisjes. Hier zien we enerzijds het biologische voordeel van meisjes terug. Daarnaast kan een voorkeur voor mannelijk nageslacht een rol hebben gespeeld, zeker in een zich industrialiserende samenleving. De voorkeursbehandeling die jongetjes genoten, bestaande uit naar verhouding veel en zwaar voedsel, kan hen dus wel eens fataal zijn geworden. Het hebben van oudere broertjes en zusjes onder de leeftijd van vijf jaar verhoogde opnieuw de kans om jong te overlijden. Dit duidt op rivaliteit tussen broers en zussen binnen gezinnen voor onder meer voedsel, vooral in tijden van schaarste.
Conclusie
Momenteel is in Nederland de levensverwachting van meisjesbaby’s ongeveer vier jaar hoger dan die van jongensbaby’s. Tegelijkertijd zien we in andere delen van de wereld nog steeds een oversterfte van meisjes. Vooral daar waar zonen meer gewenst zijn dan dochters, zoals op het platteland van China, is de geboorte van een meisje allesbehalve een blijde gebeurtenis. Een dochter ‘verdwijnt’ na haar huwelijk, omdat ze intrekt bij haar schoonfamilie en niets meer bijdraagt aan het gezin; een zoon betekent inkomen, status en een oudedagsvoorziening. Traditioneel leidde de voorkeur voor zonen tot het verdrinken of op andere wijze doden van meisjesbaby’s. Tegenwoordig behoort sekse-selectieve abortus tot de mogelijkheden, al is dit steeds vaker verboden in ziekenhuizen en zien autoriteiten daar steeds strenger op toe.
Wanneer een samenleving een sterke voorkeur kent voor één van beide seksen, zoals in China en India, kan dat vergaande gevolgen hebben. Een maatschappij waarin voornamelijk jonge mannen opgroeien, zorgt voor scheve man-vrouw verhoudingen, een slechte positie van de vrouw en zelfs tot excessen jegens jonge vrouwen, zoals verkrachting.
In het verleden bepaalden vooral sociaal-economische omstandigheden de voorkeur voor zonen of dochters, een voorkeur die directe en indirecte invloed had op de gezondheid en op sterftekansen. In de Kempen waren zonen gewenst om de schrale gronden te bewerken of om als geestelijke toe te treden tot de katholieke kerk. In typische textielsteden, waar meisjes veel emplooi vonden, waren dochters gewenst en genoten ze een gelijkere behandeling, zoals in Tilburg. Zo zien we ook binnen een provincie als Noord-Brabant verschillen optreden in de mate van oversterfte van meisjes en jongens.
Bronnen
Sommerseth, H. en Walhout, E., "The Gendering of Disease. A Century of Classification Practices regarding Male and Female Causes of Death in Norway and The Netherlands, 1839-1938", in review bij Social History of Medicine (2019).