Niet alleen Henrietta’s vader was schilder. De Knips vormden een Brabantse kunstenaarsfamilie die maar liefst drie generaties besloeg. Samen met haar oudere broer Josephus August Knip (1777-1849), vermaard om zijn aquarellen van Italiaanse landschappen, en haar jongere nichtje Henriëtte Ronner-Knip (1821-1909), wiens portretten van poezen en honden zeer gewild waren in Amerika en Europa, behoorde Henriëtta tot de succesvolste telgen van de kunstenaarsfamilie Knip.
Jeugd
Aan de basis van de kunstenaarsdynastie staat Henriëtta’s vader Nicolaas Frederik Knip. Hij was een schilder in de brede zin des woords. Naast het schilderen van landschappen en stillevens beschilderde hij als rondreizende decoratieschilder ook uithangborden van winkels en kamerbehangsels van kastelen en buitenplaatsen. Het zijn echter de bloem- en fruitstillevens van haar vader die de jonge Henriëtta het meest aanspraken. Net als haar oudere broer Josephus en haar jongere broertjes Mattheus Derk (1785-1845) en Frederik Willem Knip (1787-1821) kreeg zij de eerste teken- en schilderlessen van haar vader.
Deze lessen moet Henriëtta pas hebben ontvangen toen zij met haar vader herenigd werd in Den Bosch, onduidelijk is wanneer dit precies was. Nicolaas Frederik vertrok namelijk in 1787 naar Den Bosch, terwijl zijn vrouw en vier kinderen, waaronder de vierjarige Henriëtta, op dat moment nog in Tilburg woonden. Een aantal gerechtelijke conflicten met huisbazen als wel nieuw werk konden de reden zijn voor Nicolaas Frederiks vertrek. Aan de regenten van Tilburg schreef hij nog een brief met de oproep om zijn gezin te onderhouden. Dit gebeurde ook. Vanaf maart 1788 tot april 1789 ontfermde de Tilburgse diaconie zich over de Knips, ergens daarna werd Henriëtta samen met haar broers en zus herenigd met haar vader. Haar moeder was ondertussen overleden tijdens de bevalling van Frederik Willem.
De financiële moeilijkheden werden er voor de Knips alleen maar groter op toen Nicolaas Frederik vanaf 1795 langzaamaan blind werd en uiteindelijk niet meer in staat was te schilderen. Oudste zoon Josephus nam als schilder de rol van kostwinner op zich. Henriëtta zou hem hier algauw in volgen.
Parijs
Henriëtta’s schilderscarrière ging in 1802 van start toen zij op haar negentiende vertrok naar Parijs, de stad waar haar broer Josephus zich een jaar eerder al had gevestigd. Hier ging zij in de leer bij de beroemde bloemen- en vruchtenschilder Gerard van Spaendonck (1746-1822). Deze grootheid werkte als botanisch schilder voor de koningen Louis XIII tot en met XVI en ontving van keizer Napoleon de titel graaf. Henriëtta had haar leven lang een goede band met Van Spaendonck, die ook uit Tilburg kwam.
Aangezien haar leermeester als Professeur d’iconographie was verbonden aan het Parijse Musée d’Histoire Naturelle, en bovendien directeur was van de koninklijke tuinen van het Louvre, had Henriëtta als zijn leerling toegang tot een ongekende bloemenpracht. In vergelijking met de stillevens van haar vader kenden die van haar naast de traditionele tulpen en rozen ook andere bloemen. Zo schilderde ze de in haar tijd populaire bloemsoorten als het pantoffelbloempje, de thunbergia en de maskerbloem. Ook waren haar bloemstillevens minder overladen dan de achttiende-eeuwse werken van haar vader en hoefden de bloemen niet langer per se in een vaas te zitten.
De Haarlemse bloemisten
In 1805 verruilde Henriëtta Parijs voor Amsterdam en Haarlem, destijds het belangrijkste bollencentrum in Nederland. Haar zomers bracht zij jarenlang door bij de Haarlemse bloemisten A.C. van Eeden en H. Polman Mooij. Hun bloemen schilderde en tekende zij naar leven. ’s Winters gaf Henriëtta tekenlessen aan welgestelde dames in Amsterdam.
Henriëtta bleef continu aan haar techniek schaven en keerde in 1824 wederom voor korte tijd terug naar Parijs. Hier ging zij in de leer bij de bloemschilder Jan Frans van Dael (1764-1840), een leerling van de in 1822 overleden Van Spaendonk. Haar techniek en stijl veranderden in deze periode: de boeketten werden onduidelijker van samenstelling en de achtergronden donkerder van kleur. Ook stapte Henriëtta over van haar eerdere waterverftekeningen en gouaches naar voornamelijk nog olieverven op paneel.
‘Teedere hand der schoone kunne’
Het werk van Henrietta’s familieleden was zeer populair: broer Josephus ontving onder meer de Prix de Rome en haar nichtje Henriëtte profiteerde met haar honden – en kattenportretten van de opkomst van het huisdier in de negentiende eeuw. Misschien minder beroemd dan hen viel ook het werk van Henriëtta bij velen in de smaak. Zo verkocht zij in 1827 een van haar eerste olieverfschilderijen (‘Een tak druiven op een rots’) voor 500 gulden aan prinses Wilhelmina van Pruisen, de gemalin van Willem I. Een prikje blijkbaar voor de prinses want Henriëtta’s broer Josephus schreef over die 500 gulden “welke prijs H.M. zelven zeer matig vond.”
Ook waren de aquarellen en olieverfschilderijen van Henriëtta veelvuldig op tentoonstellingen te zien in binnen –en buitenland. Vanaf 1810 zond zij werk in voor de tentoonstellingen van Levende Meesters in Den Haag en Amsterdam. Eveneens exposeerde zij in Groningen, Antwerpen en Parijs. Lof ontving Henriëtta genoeg. Ze werd onder meer onderscheiden met zilveren medailles van de academie van Parijs (1819) en Amsterdam (1822). Misschien wel de mooiste loftuiting kwam uit de mond van dr. C.R. Hermans, de eerste bibliothecaris van het Brabantse Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. “De bloemstukken van Mejuffrouw Knip, leerlinge van Gerard van Spaandonck’, aldus Hermans op de jaarvergadering van 1839, ‘strekken een blijke, hoe bekwaam de teedere hand der schoone kunne is, om de bekoorlijke bloemen door het penceel met onverwelkbare kleuren, door alle jaargetijden heen, te laten bloeijen.”
‘H. Knip’
Na haar tweede, korte verblijf in Parijs keerde Henriëtta in 1825 weer terug en bleef zij de rest van haar leven als professioneel kunstenares wonen en werken in Amsterdam en Haarlem. Met een deel van het geld dat ze verdiende sprong ze haar broer Josephus en diens gezin financieel bij. Net als hun vader eerder kreeg deze in 1827 een oogziekte die hem geheel blind maakte. Hierdoor kon hij nauwelijks meer schilderen. Henriëtta, die haar hele leven ongehuwd bleef, stierf op 29 mei 1842 op zestigjarige leeftijd.
Haar werk leeft uiteraard voort en bevindt zich vandaag de dag onder meer in het Haarlemse Teylers Museum en het Rijksprentenkabinet. Soms is er nog enige verwarring over de afkomst van haar werken. Henriëtta signeerde haar tekeningen en schilderen altijd met volledige naam, maar oudere (veiling)catalogi wilden haar werk nog wel eens vermelden onder de naam ‘H. Knip’. Onduidelijk was dan of met deze H. Knip Henriëtta werd bedoeld, haar nichtje Henriëtte of haar neefje Henri Knip.
Bronnen
Knip, Henriëtta Geertruij, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. Verkregen via: http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Knip (stand op 8 augustus 2019)