In de Staats- en Stadsbibliotheek van Augsburg bevindt zich op de achterkant van blad 23 van de Origo humane redemptionis [De bron van de verlossing van de mens] een exemplaar van een Nederlandstalig plakkaat op planoformaat. Hoogstwaarschijnlijk is de tekst tussen 1517 en 1519 door Jan van Doesborch in Antwerpen gedrukt. Het ligt bijgevolg voor de hand dat het plakkaat over de wederopbouw van de kerk van Geldrop ook uit zijn drukkerij afkomstig is. Waarschijnlijk is, dat een van de planovellen nog in de drukkerij van Van Doesborch aanwezig was en niet meer actueel was. Gezien de inhoud van het plakkaat ligt de datering ergens tussen 1513 en 1517, waarbij een vroege datering meer voor de hand ligt. De tekst is inmiddels gedigitaliseerd, waardoor een goede indruk van de gehavende staat van de tekst te krijgen is.
Beschrijving en opbouw
Het planoblad van 24,8 × 36,3 cm staat op zijn kop en is zwaar beschadigd, niet alleen doordat het passend is gemaakt voor het formaat van de tekst aan de voorkant, maar waarschijnlijk ook door het losmaken van de houten ondergrond in 1912/13. Bovendien is een deel van de tekst aan de bovenkant en de rechterkant onleesbaar vanwege linnen dat ter bevestiging op de randen is geplakt.
Doordat het begin ontbreekt, is de aanhef met de afzender afwezig. Mogelijk is het ook opzettelijk weggelaten. Het plakkaat telt nu nog 36 regels en opent met twee wapenschilden, die links- en rechtsboven gedeeltelijk te zien zijn: de tweekoppige adelaar van het Duitse Rijk en het wapen van Filips de Schone - en wellicht van zijn zus Margaretha van Oostenrijk - te herkennen aan het woordje ‘Qui’ dat het eerste deel van zijn kenspreuk ‘Qui voudra’ vormt.
Dan volgt de eigenlijke inhoud. Het plakkaat is ondertekend door de ‘Keizer van Rome, Hertog Karel en vrouwe Margriete’ en haar Raad. Het slot met het bewijs van de autoriteit van de opstellers van de oorkonde plus de aankondiging van de zegels en de datum van uitvaardiging ontbreekt. Dat heeft vermoedelijk te maken met het feit dat het plakkaat slechts oproept tot financiële ondersteuning en niet tot bewijs hoefde te gelden.
Demonische Geldersen
Het plakkaat heeft betrekking op de verwoesting van de kerk van Geldrop in 1512 door soldaten van Karel van Gelre tijdens een van de vele strooptochten die de Geldersen en de Bourgondiërs en Habsburgers in de eerste helft van de zestiende eeuw op elkaars grondgebied uitvoerden. Deze Gelderse oorlogen duurden tot Karel V Gelre uiteindelijk in 1543 inlijfde. Uit het plakkaat zelf valt te reconstrueren dat dit met name bedoeld is om wederopbouw van de kerk van Geldrop te ondersteunen. Daarnaast is het ook propaganda tegen de Geldersen, die toch al een negatief imago hadden.
Het plakkaat geeft een indringend beeld van het leed dat de inwoners is aangedaan. Een welhaast demonisch beeld van de Gelderse soldaten wordt neergezet. De opsteller vergelijkt ze met Turken die geen enkele eerbied voor het christelijke geloof hebben. Mannen, vrouwen en kinderen die geen verzet boden en hun toevlucht tot de toren van de kerk namen, werden levend verbrand. Vrouwen met kinderen in hun armen stortten zich van de toren af! En zij die het overleefden, werden in gevangenschap weggevoerd of moesten fors betalen voor hun vrijheid.
Verbrand
De gebeurtenis is ook opgetekend in Die alder excellentste cronijke van Brabant uit 1512, waarvan Van Doesborch in navolging van de eerste druk uit 1498 van zijn voorganger Roland van den Dorpe tot drie keer toe – in 1512, 1518 en 1530 – een geactualiseerde versie van op de markt brengt. Het relaas is beknopt en zakelijk, maar geeft een goed beeld van de omvang van de verwoesting met als belangrijkste feit dat de kerktoren van Geldrop in brand werd gestoken inclusief de ongeveer 200 mensen die daarin hun toevlucht hadden gezocht:
Ende trocken doe voort in dye Meyerie en verbranden ende roofden die dorpen. als hinteren Ghestel Roy / Lissent / ende verbranden die kercke van Gheldrop omtrent met ij. C. menschen die op den torre gevloeden waren / ende ooc een slootken dat daer stont ende trocken voor na Hese ende leent dair sy ooc veel quaets deden/
Wat de aard van de ondersteuning is die het plakkaat biedt, is door de beschadigingen van het blad niet helemaal duidelijk. In de kroniek van het klooster St Geertrui wordt voor het jaar 1513 gemeld dat Schijndel – waarvan de kerk tijdens dezelfde rooftocht was platgebrand – door een bul van paus Leo X, toestemming kreeg, bezoekers van de kerk gratie en aflaten te verlenen alsof zij in Rome waren geweest, zodat de kerk met hun giften gerepareerd zou kunnen worden. Het plakkaat voor de kerk van Geldrop lijkt een soortgelijke inhoud te hebben, want er wordt gesproken over af[laten] die te verdienen zijn door het geven van ‘aelmoesen en offer[ande]’ die gegeven worden om de kerk weer op te bouwen.
Relatie met het fonds van Jan van Doesborch
Uit de drukkerij van Jan van Doesborch zijn geen verdere plakkaten bekend en slechts één andere planodruk. Dat is gezien de slechte overleveringskansen van dit type drukwerk niet vreemd. Ongetwijfeld zijn er veel meer planodrukken geweest, want we mogen aannemen dat overheidsdrukwerk een van de stabiele inkomstenbronnen vormde. Het plakkaat sloot inhoudelijk goed aan bij de uitgave van de kroniek van Brabant; een project dat zeker niet zonder de medewerking van de overheid tot stand kan zijn gebracht. Dat Van Doesborchs relaties met de overheid goed waren, blijkt wel uit het feit dat hij in 1515 een octrooi toegekend krijgt ‘om te moigen printen nieuwe wercken inde landen van Brabant ende van Overmaze’, waarmee hij een van de eerste drukkers in den Nederlanden is die zo’n octrooi verwerft.
Dit artikel en de transcriptie zijn tot stand gekomen met de hulp van Dr. C.L. Verkerk (CLV) van de Universiteit van Amsterdam, die ik op deze plaats hartelijk wil danken. De eindverantwoordelijkheid ligt echter geheel bij mij.
De transcriptie van de tekst volgt na de bronnen.
Bronnen
Franssen, P., J.A. ‘Jan van Doesborch: The Antwerp connection’ in: Quaerendo, 47, 2017, 1-29.
Van Bavel, H., e.a., De kroniek van het St. Geertruiklooster te ’s-Hertogenbosch, Heeswijk, 2001.
Nijhoff, W., L'art typographique dans le Pays-Bas pendant les années 1500 à 1540, Den Haag, 1926-35.
Nijhoff, W. en M.E. Kronenberg, De Nederlandsche Bibliographie 1500-1540, Den Haag, 1923-1971.
Struick, J. E. A. L., Gelre en Habsburg 1492-1528, Arnhem, 1960.
Transcriptie
In deze transcriptie worden onleesbare passages aangeduid met [xxx] waarbij de omvang van het tekstverlies kan variëren. Ook editeursingrepen en tekstsuggesties staan tussen cursieve haken. Afkortingen zijn opgelost en gecursiveerd. De ‘u/v’ en de ‘i/j’ zijn stilzwijgend aangepast aan de huidige schrijfwijze.
[1.] [Tekst onleesbaar onder linnen] [Wapen Duitse Rijk(deels) H 41 mm x B 46 mm; regels 1 tot 10]
[2.] [Bovenkant letters grotendeels onleesbaar onder linnen] [xxx] [st]e oerloghe ende [xxx] nge [xxx] eenen eyghen [xxx] jaren gev[xxx]
[3.] twisten ende oorloghe gheweest hebben tusschen onsen alder [ghe]nadich[ste] hee[re], den Eertshert[oghe van Oostenrijk, Hertoghe van Bourg]ongien. Brabant. [Grave van] [Interpolatie CLK] Vl[aen]deren [Rechts Wapen von Philips I “der Schöne” tot 1496 met tekst ‘Qui ’ (deels) H 31 mm H x B 30 mm; Regels 1 tot 8]
[ 4.] Hollant. S[eel]ant ende Henegouwe. etc. teghen den lande v[an] Gheldre. waerby dat menig[en] [scam]ele huy[slie]den, coopli[eden] ende andere gheeste[lijcke] ende
[5.] Weerlij[ck]e see[r] sware ende onsprekelijcke scaden aen lijf ende goede gheleden hebben alst blijct [in den] voorseide dorpe van Gheldrop [wa]er gheldersche volck van oorlo
[6.] ghe voren ghecomen zijn als brijschende leeuwen ende verwoede wolven [m]et menich swae[re ghe] schutte van busschen ende [bogh]en als oft die turcken op de ker
[7.] stenen gheweest hadden / om die arm scamel huyslieden van lijve ende goede te beroven dwelck s[i] als lammeren teghen [verw]oe[d]e wolven see[rs] eerns[telic]
[8.] ken na h[a]er [ut]erste vermoeghen meer dan .x. uren lanck vechtenderhant keerden ende [verw] eerden maer eylazen die wree[:de] [xxx] oe [xxx] ghelderschen was so groot
[9.] als dat die onnosel landtlieden niet langher en consten ghekeren / midts welcken dat die gheldersche vianden vechtend[er]hant in den voorseide dorpe van Gheldrop
[10.] ghecomen zijn / daer menich arm huysman / vrouwen / ende kinderen vermoort worden. Ende ooc aenstekende een casteeel [-e] dair menich mensche dee[:r]lijck in verbrande / dese verdoe[lde be]
[11.] dructe menschen aensiende dat sy [xxx] [hens] bevrijdt en waren om haer lijf te salveren / zijn met groter menichten ghevloen inder kercken ende opten toren / hopende aldaer inden heylighen tempel gods [d] [xxx]
[12.] lich sacrament teghenwoordich was [g]hesalveert te sijne die onghenadighe gheldersche ruyters gheen vreese gods hebbende aenstaken ende verbranden den heylighen temp[e]l gods / daerin soe m[enich] [xxx]
[13.] mensche deerlijck versmoort was in [z]ijn bloe[t te w]etene priesters die om tvolck haer biechte te horene inder [k]ercken opten toren gecomen waren / vrou[wen d]ie groot ende swaer ghinghen v[an] [xxx]
[14.] [k]inder d[xxx] erse [xxx]der dwelck ooc een groot jammer was soe verbranden daer deerlijck ende jammerlick omtrent hondert [s] [xxx] ren dat onnosel bloet versmorende vanden [xxx]
[15.] dat g[xxx] ck [xxx] ende waerlijck ongh[ereede te] mordene die o[n]nosele ende seer bedructe herten opten to[ren vander] kercke[n] [xxx] sw]aren last van b[rande we]sende [xxx]
[16.] felheyt de [xxx] ges [xxx] o [xxx] dewelck[e] enen afghevallen / di[xxx] er [xxx] [m]oeders haer kinderkens in haer armen nem[ende ende] daer mede [van boven] needere vallende d[xxx]
[17.] ke dy[e] w [xxx] al [xxx]sinen in haer pij [xxx] [o]ntfangenen die p[:riesters] vanden dorpe als eeu[:wigh] herde [xxx] t kerck[:lijc] [xxx] ar [xxx]
[18.] pen [xxx] elijcken jamm[:er] ende heeft hem [xxx] e weerdighe he [xxx] beneden ghetoont het dwelck jammer / ende ons[prekel]ijck verd[:riet] gheroep [:ende ghecr]ijs [xxx] n [xxx]
[19.] arm [xxx]en huyslieden da[:er] sa[:ek]en hoorden des ghe[:tijer] en is [:be] [met schuine tekst CLK] niet vele ghesien noch ghehoort [xxx] A [xxx] wel dencken mach wat groter jam[:mer] d[xxx]
[20.] daer [xxx] este daer [xxx] tinent [xxx] n on[de]r jonck [xxx]gck ende waerijck so deerlijck ver[b]randen [xxx] noo[rd i]n die felheyt des viers. Oock beroe [xxx]
[21.] meest [an] [xxx] ysen [xxx] den dorp[e] [xxx] aer noch te lijve [xxx] [jon]ck ende oudt leydense met hen ghevanghen / [met we]lcke [xxx] [ge]nadelijck aen haer paerden bonden [a]e[nd]en [xxx]
[22.] slijck ende [xxx] [d]ie o[nghe]lovigh[e] [sar]asinen den kersten menschen niet [w]reedelijcker en hadden connen ghed[o]en Ende in der ghevan[ghen] [crijs]sen so deerlyck pijnichden hante[rend] ende ver [xxx]
[23.] den / dat d[ie] [xxx] te hoop v[xxx] ende armoeden ghestorven sijn Die ghene die te lijve bleven die hebbense [soe] onghenadelijck g[h]escat ende gheransoen[eert] [xxx] lle h [xxx]
[24.] hau [xxx] en daer na [xxx] staende [d]at die ghene die daer noch te lijve bleven sijn so grote ende onsprekelijcijcke [-ijc] scade aen ha[eren have] ende goet [xxx]
[25.] [xxx] kercke [xxx] tempel gods [so] deerlyck vernielt [ende] gedestrueert was dwe[lcke] [xxx] [e]n al haer scade ende lijden h [xxx] mant i [xxx]
[26.] ghesalvee[rt] [xxx] eerdighe [den heyligen] sacram[enten] [xxx] [starcker in] [xxx] nden brande staend [xxx] in wesen ghevonde[n] [xxx]
[27.] ghen alssc [xxx] [ke]nnier die de voorseide onders[aten] vanden dorpe ghelijck voren [xxx] dat gheleden hebben [xxx] [onm]oghelijck en is in gheender ma[nier] [xxx]
[28.] repareren [xxx] en sy door die gracie ons heeren / ende by behulp ende [t]oedoen van [allen] devoten kersten [mens]chen die de voorghenoemde grote jammerlijcke [xxx] verdriet [xxx]
[29.] willen [xxx] h]aer] ael[m]osien van haren tijtelijcken goeden daer toe mildelijck gonnen ende gheven sullen.
[blanco regel]
[30.] C [Capitulum CLV] W[xxx] soe hebben onse alre ghe[n]adichste heeren die Keysere van [R]oomen. Hertoghe Kaerle. vrouwe Margriete ende heuren raet verleent hueren o[penen brieve] [xxx] ghe [xxx]
[31.] ren mee [xxx] le nernstelijcke versoeckende ende b[egh]eerende aen [a] [xxx] [r] en landen aenmerckende tgro[ot] jammer [xxx]iet scaede dat inden voors[ey]den do[rpen] [xxx] [.is] gheschied [xxx]
[32.] begheeren[de] een ye]ghelijck sij[n a]elmoessen gheven wille op dat d[en] voor[sey]den tempel gods weder[o]mme opghe [xxx] reert mach werden op d[at] wy a [xxx] mo[ghen] [xxx]
[33.] dienen ende deelachtich wesen [xxx]n missen ende alder duechdelijcke gods[dien]sten die in die selve kercke ghedaen sullen werde [xxx] oock om te verdienen die onsprekelijcke grote af[laten par]
[34.] doenen die uut den heyligen stoel van Romen gegunt ende gegeven zijn allen den ghenen die daer [toe] haer [ael]moessen ende offer[anden] totter reparacien ende op[mak]inghe van enigen g [xxx]
[35.] eerden oft vervallen kercken gunnen ende gheven su[ll]en op dat wy alte samen door dese ende andere duechdelijc[ken w]ercken hier namaels vergaderen moghen in die glorie des eewighen [xxx]
[36.] daer die almoeghende heylighe dryevuldicheyt met a[lle]n santen ende santinnen regneert in der eewicheyt Amen.