De aantekeningen zijn gemaakt door een onbekende zuster uit het franciscanessenklooster Mariënburg aan de Uilenburg in 's-Hertogenbosch. De kroniek was nog aan het begin van de zeventiende eeuw in beheer bij zuster Mariken vanden Huevel van dit klooster, waarna het via verschillende verzamelaars bij de Koninklijke Bibliotheek terecht kwam.
Stadskroniek van een kloosterzuster
De tekst is op te vatten als een egodocument van een kloosterzuster die de bijzondere gebeurtenissen in de jaren 1566-1576 neerpent. Ze doet dat weliswaar in een wat onbeholpen stijl maar zet haar gedachten direct op het papier. Ze vertelt wat ze meemaakt maar ook wat ze gehoord heeft. Juist daarom is het een waardevolle aanvulling op andere, meest officiële bronnen, die overigens meestentijd de juistheid van haar verhaal bevestigen.
Een verhaal dat natuurlijk wel geschreven is vanuit haar positie als katholieke kloosterlinge. Ze geeft haar kroniek de titel: "Dit is een afgryselycheit, die gheschiet is tegen dat h. korsten geloef der roemser kercken en den geboden Gods ende den seven sacramenten int lant van Brabant in veel plecken ende steden: soe sal ic wat scryven van Schertogenbosche, dat daer is gesciet".
Beeldenstormen in ‘s-Hertogenbosch
De schrijfster begint met het aangeven van de oorzaak van de troebelen in 1566. Ze wijst op het Concilie van Trente en het Verbond der Edelen, dat opheffing vroeg van de Inquisitie en opschorting van de maatregelen tegen ketters. Er waren "veel heymelijcke gebreken en ketterijen" en men werd opgezet tegen de katholieke kerk. De ketters trachtten "onder den schijn van goet" de Augburgse (geloofs)belijdenis hier te lande in te voeren.
De eerste twee predikanten preekten in een veld nabij Engelen, later onder Deuteren, dichter bij de stad. Onder bewaking verbleef een van hen zelfs binnen de stad. "Soe eest geschiet dat op enen XXI dach Julius, dat gecomen is een predecant geseynt van hoger machten macht hebbende, soe hy den volck seden van den Bosch ende ander wtlanden, die daer quamen om hem te hooren preken in die velden als Christus had gedaen, mer niet sonder vreese, want hi had gewapender mannen, die hem bewaerden; alsoe en deden Christus niet".
"Met groten gedruis en geroep quamen sy als wilden menschen ende seden Vive le Goes!"
Leve de Geus
Vervolgens beschrijft de zuster de twee beeldenstormen die ’s-Hertogenbosch meemaakte in augustus en oktober 1566. De laatste nog heviger dan de eerste. Toen in augustus het bericht in 's-Hertogenbosch binnenkwam dat te Antwerpen alle kerken, kapellen en kloosterkerken vernield waren, sloeg ook in 's-Hertogenbosch de vlam in de pan. Gedurende een hele avond en nacht werd in de Sint-Jan huisgehouden door de 'geuzen' en werden beelden, altaren, boeken en andere stukken vernield. De dag erna waren de mannen- en vrouwenkloosters aan de beurt.
Ook het klooster van de schrijfster aan de Uilenburg moest er aan geloven: "Ende daer quamen sy in als verwoede menschen. Ende sy smetent al ontstucken, te weten III gesneen vergulden tafelen ende die sittens en casten ende alle houtwerck en stucken, die daer waren. (…) En met groten gedruis en geroep quamen sy als wilden menschen ende seden Vive le Goes, mer doen sy ons susteren sagen, die daer bieen saten als verslagen menschen: die een weenden, die ander riep God aen, so hi cost ende die sommege waren, al hadden se die doot op den hals ghehadt."
Een spoor van vernieling
De onthutste aanvallers riepen de zusters op geen heiligenbeelden meer te vereren: "Ende doen sy dit sagen, soe weersloegen sy en seden: 'weest tevreden, wi en sellen u niet doen, mer gi en moet die godekens niet meer dienen, of wi sellen u mergen datself weer spuelen.'" De geuzen trokken een spoor van vernieling door de kerken en kloosters van de stad en ook de Kartuizers in Vught en Coudewater in Rosmalen ontkwamen niet aan de brekerij.
In oktober 1566 vond een tweede beeldenstorm in de stad plaats, die de nog resterende beelden, altaren, de prachtige doopvont in de Sint-Jan en vele glas-in-loodramen in kerken en kloosters voor een belangrijk deel vernielden. De franciscanessen in de Uilenburg wisten de beeldenstormers deels van hun daden te weerhouden door hen eten en drinken aan te bieden. Nu het kwaad overal was geschied werd, schrijft onze vertelster dat de hulp van de Bossche ambachtsgilden ingeroepen om de kloosters te bewaken: "Och layci, doen kijnt verdroncken was, doen vuelde men den put."
Ketterjacht
De rest van de kroniek geeft een beeld van de ontwikkelingen in ‘s-Hertogenbosch in de periode 1566-1576. De stad was aanvankelijk zonder bestuur, aangezien schout en schepenen elders een veilig heenkomen hadden gezocht. Hervormingsgezinden lukte het enige maanden de macht over te nemen, totdat landvoogdes Margaretha van Parma (1522-1586) hard ingreep. Nu namen de calvinisten de wijk naar elders. ’s-Hertogenbosch kreeg vanaf 1567 een (soms Duits, soms Spaans) garnizoen om de orde in de stad te handhaven. Vanaf mei van dat jaar werd de katholieke eredienst hersteld en trok er weer een processie door de stad.
Ook keerde bisschop Franciscus Sonnius (1506-1576) terug en wijdde hij altaren opnieuw in. Vanaf maart 1568 begon de grote ketterjacht, die vele calvinisten in 's-Hertogenbosch onder de bijl of aan de galg brachten. De kroniek verhaalt verder over de spanningen tussen katholieken en hervormden in de stad, maar ook het omliggende platteland, Brabant en elders.
"Item tegen Korstmis (1575) ende daerna soe sede men, al dat haest peys soude sijn."
Hoop op vrede
Maar ook andere zaken komen hierin aan de orde. Zo lezen wij over de inname van Grave in 1568, de onthoofding van de graven van Egmond en Horn, het verblijf van Alva in 's-Hertogenbosch, de nieuwe bisschop Metsius (1520-1580) en zijn reformatie van Bossche kloosters, de verovering van diverse steden, de Spaanse koningin in 's-Hertogenbosch, de moord op de pastoor van Haaren bij Oisterwijk, de gewelddadige dood van de martelaren van Gorcum, de pest, weersomstandigheden, prijsstijgingen, merkwaardige verschijnselen en wonderen, brandschattingen door de geuzen, hun mislukte aanval op Sint-Oedenrode, en 's-Hertogenbosch als toevluchtsoord voor de geteisterde plattelandsbevolking.
Elke keer duiken er geruchten op over een op handen zijnde vrede. Het doet onze onbekende schrijfster in 1575 verzuchten: "Item tegen Korstmis ende daerna soe sede men, al dat haest peys soude sijn. Item het wort soe dick en soe veel geseet, dat ik hoep, dat hy eens haest comen sal." Helaas werd dat tot 1648 niet bewaarheid.
Bronnen:
Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, catalogusinformatie hs. KW 131 H 20.
NB de uitgave dateert de kroniek tot 1575, feitelijk is de laatste vermelding van januari 1576.