Hoeven bij Oudenbosch bezat een rond 1500 gebouwde laatgotische kerk. De eenvoudige toren van rond 1500 was in de achttiende en negentiende eeuw verschillende keren hersteld en had een slanke spits. Het schip was in 1821 nieuw opgetrokken, maar dwarsschip en koor waren nog laatgotisch. Er waren slanke spitsboogramen en de bakstenen muren hadden lagen van witte Brabantse kalksteen. Het gebouw was in 1884 gerestaureerd door Cuypersleerling J.J. van Langelaar.
"Een onding dat niet verbouwd kan worden"
In 1926 begint een lange lijdensweg voor de laatgotische dorpskerk. Op 25 oktober 1926 maakt een priester van seminarie Bovendonk het Rijksbureau voor Monumentenzorg attent op de benoeming van een nieuwe pastoor, die een nieuwe kerk wil bouwen. Is het mogelijk de pastoor te bewegen tot restauratie, zo vraagt hij zich af. Hij ontvangt bericht dat rijkssubsidie niet mogelijk is. Transept en koor zijn nog wel gotisch, maar hebben hun waarde volgens het bureau voor een goed deel verloren. Het kerkbestuur meent "dat de bestaande kerk een onding is, dat niet kan verbouwd worden en hoe eerder hoe liever moet worden afgebroken."
In 1929, de nieuwe kerk is dan al gereed, spreekt men met de pastoor over het behoud van de kerk. In 1932 wordt de kerk overgenomen door het gemeentebestuur, dat het gebouw volgens plannen van G. de Hoog wil inrichten als gemeentehuis. De Hoog mag de plannen in augustus 1937 verder uitwerken. Het Brabants Nieuwsblad schrijft op 26 maart 1938 over een prachtig plan, met raads- en trouwzaal in het koor en cachot in de toren. Het schip wordt omgevormd in een park met ruïnemuren. Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog komt er niets van terecht.
Afbraak
In april 1941 constateert de gemeente dat er veel schade is doordat de Wehrmacht vrachtwagens in de kerk heeft gestald. In hetzelfde jaar stuurt het departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming aan de burgemeester een bericht uit het Rotterdamsch Nieuwsblad. Hierin staat dat de kerk noodwoning is voor een kinderrijk gezin dat, "aangezien de brandstof schaarsch is", begonnen is de kerk "bij stukjes en beetje af te breken en als brandhout te gebruiken." En dat terwijl er juist subsidie is verleend voor noodherstel.
Op 10 juli 1945 spreekt men over herstel en gedeeltelijke sloop van de kerk en op 16 mei 1946 komt er toestemming voor sloop van toren en schip, die door het opblazen van de toren op 30 of 31 oktober 1944 al zwaar zijn beschadigd. Architect Frans Mol uit Breda pleit voor herstel van dwarsschip en koor, die als muziekschelp, gymnastieklokaal en brandweergarage ingericht kunnen worden. Er wordt noodherstel uitgevoerd aan koor en dwarsschip, de onderdelen die nog enige waarde hebben.
Op 9 februari 1950 geeft het gemeentebestuur aan dat de bouwval het dorpsbeeld ontsiert. In januari 1951 gaat de rijkscommissie met leedwezen akkoord met afbraak. Enkele stukken natuursteen gaan naar de toren in Oud-Gastel, de rest wordt verwerkt in de grondkering van Bosbad Hoeven.
Bronnen
Pandsdossier over de kerk in het archief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Van Leeuwen, W., De verdwenen kerken van Noord-Brabant, Zwolle, 2017, 23-24.