Van algemene welvaart was echter nog lang geen sprake. Bij ziekte en werkloosheid sloeg de balans vaak weer terug, zeker bij grote gezinnen. Met verzekeringen, werklozensteun en werkverschaffing werd dan soms de eerste klap opgevangen. Daarnaast was er natuurlijk altijd nog de kerkelijke armenzorg, zoals de Vincentiusvereniging. Opgericht in 1833, in Nederland actief sinds 1846 en bemand door gegoede burgers die probeerden de nood van de armen te leningen.
Zelf legde het bestuur van de vereniging daarbij liever het accent op de bevordering van het geestelijk welzijn dan op materiële hulpverlening. Bij hun huisbezoeken brachten ze de vervulling van de godsdienstplichten ter sprake en de mate waarin christelijke moraal het gezinsleven bepaalde. Een eeuw na de oprichting van de Vincentiusvereniging was de benadering al wat minder moraliserend en verschoof de aandacht geleidelijk naar de leniging van materiële nood. Dat er op dat gebied nog heel wat te doen was, valt bijvoorbeeld te lezen in de aandoenlijke bedelbriefjes die in het archief van de Vincentiusvereniging in Waspik bewaard worden.
Bronnen
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, 's-Hertogenbosch, 2014, 235.