Artistiek talent
Aanvankelijk werkte Jacq Stal in het schildersbedrijf van zijn oom Janus Simonis te Waalwijk. Daar raakte hij vertrouwd met de technische kant van het schilderen. Hij begreep weldra het belang van een goede drager en van de hechting tussen drager en verflaag en hij leerde kleuren mengen. Maar de jonge Stal toonde al vroeg dat hij ook artistiek talent had.
Op de "Teekenschool" in Geertruidenberg behaalde hij in 1907 en 1908 de eerste prijzen voor "handteekenen" en op zijn werk liet men hem dan ook al snel het fijnere werk doen, zoals decoratieschilderen, "marmeren" en hout imiteren. In deze jaren volgde hij ook een cursus tekenen en schilderen in Antwerpen.
Na het vervullen van zijn militaire dienstplicht, trad Stal in 1918 in het huwelijk met Lucia van Beek. Het jonge paar kon een winkel beginnen in het hartje van Geertruidenberg, in "Koloniale waren, Galanterieën, Borstelwerk en Aardewerk", zoals het in sierletters op de pui stond. Aangezien die zaak goed liep zou Jacq zijn verdere leven geen materiële zorgen kennen en omdat zijn vrouw en het personeel zich veelal met de winkel bezig hielden, had hij zelf alle gelegenheid zich te wijden aan wat inmiddels een steeds belangrijker plaats in zijn leven was gaan innemen: de kunst.
Volgens een oude familietraditie had Stal al in 1903, op twaalfjarige leeftijd, zijn eerste schilderijtje geschilderd. Het was een winterlandschapje, ongetwijfeld gemaakt in Geertruidenberg of omgeving. De eerste decennia, tot begin jaren dertig, koos hij als onderwerpen vooral de zonnige hoekjes van het West-Brabantse land.
Een enkele keer ging hij verder, bijvoorbeeld naar Rotterdam of Dordrecht, waar hij familie had. Behalve landschappen schilderde hij ook dierstukken en stillevens. Bovendien portretteerde hij stadgenoten, familieleden en vrienden, zoals hij in zijn militaire diensttijd ook al had gedaan. Hij werkte zowel met potlood en pen als met penseel. Zijn schilderijen kenmerken zich tot begin jaren dertig door lichte en heldere kleuren, meestal met een tamelijk breed penseel opgebracht.
Nationale faam
In 1933 werd Stal met aanbevelingen van de toen bekende kunstschilder Jos Croin en van de Bossche schilder Piet Slager lid van het schildersgenootschap Pictura in Dordrecht. Vier jaar exposeerde hij daar op de groepstentoonstellingen. In 1937 werd hij bovendien aangenomen als lid van de grote schildersvereniging Sint Lucas te Amsterdam en nam voortaan deel aan de voor- en najaarstentoonstellingen van Sint Lucas in het Stedelijk Museum te Amsterdam.
In 1938 werd hij bovendien gevraagd als lid van de vijf jaar eerder opgerichte Bredasche Kunstkring en exposeerde daarmee in Breda, Princenhage, Tilburg, Eindhoven en Arnhem. Ook had hij eigen tentoonstellingen in Rotterdam, Eindhoven en 's-Hertogenbosch en er waren werken van hem te zien op de grote overzichtsexpositie van Nederlandse kunst die in de winter van 1939-1940 gehouden werd in het Rijksmuseum te Amsterdam.
De stijl evolueerde in de jaren dertig belangrijk. De penseelstreken werden langer en krachtiger en het palet werd steeds donkerder: van warme tinten bruin tot zwaar grijs en zwart. Ook in de onderwerpkeus kwam verandering. Schilderde hij vroeger vooral zonnige hoekjes, nu koos hij steeds meer voor de ogenschijnlijk minder dankbare plaatsen: een verroest bruggetje, een rommelige scheepswerf, een vergeten straatje met een paar loodsen.
Niet de pronkgevels van de statige huizen aan de markt van Geertruidenberg schilderde hij, maar de achterkanten ervan en de dakpartijen. Niet het oppervlakkig schone, maar de struggle for life, het tobben van alledag bracht hij in beeld. Daarmee sloot zijn werk aan bij het internationaal expressionisme.
Leven in Geertruidenberg
Het oude Geertruidenberg kende in die tijd een bloeiend cultureel leven en Stal nam daar volop aan deel. Hij was lid van de zangvereniging De Symphonie, die zelfs meewerkte aan radio-uitzendingen, hij zong in het koor van de rooms-katholieke kerk, hij schilderde decors voor de toneelvereniging en werkte mee aan de grote feesten die werden georganiseerd in 1938, toen Geertruidenberg vierde dat het 725 jaar stadsrechten had. Vele Bergenaren wisten de weg te vinden naar de kunstenaar, die met zijn humor, zijn warme maar ook relativerende kijk op het leven, voor aangename conversatie zorgde onder de koffie of tijdens een partijtje dammen of schaken.
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog nam Stal nog deel aan de tentoonstellingen van de Bredasche Kunstkring in Breda, Arnhem en Eindhoven, maar nadat in november 1941 de Kultuurkamer was ingesteld, waar hij geen lid van wilde worden, kon hij niet meer exposeren. Tijdens de oorlog heeft hij in feite maar weinig geschilderd. Het was moeilijk om schildersmateriaal te krijgen en verkopen was er ook nauwelijks bij. Als hij al schilderde, dan deed hij dat meestal door oudere schilderijen te nemen, die af te schuren met puimsteen, en er dan een nieuwe compositie op te zetten.
Na de oorlog leefde de carrière van Stal weer op. Samen met twee andere kunstenaars uit Geertruidenberg, de schilderende arts Jaspers en de getalenteerde Jan Hubertus, organiseerde hij in de jaren 1946-1948 meerdere tentoonstellingen in Tilburg, Made en in het stadhuis van Geertruidenberg, onder meer bij gelegenheid van het ambtsjubileum van burgemeester Bianchi.
Nijmegen
In 1949 verlieten Stal en zijn vrouw Geertruidenberg. Ze trokken naar Nijmegen waar ze bij hun dochter Francisca gingen wonen. Hij werd er lid van de Gemeenschap Beeldende Kunstenaars Nijmegen (GBKN) en nam deel aan de exposities in het Waaggebouw en in het Stedelijk Gymnasium evenals aan de gastexposities van de GBKN te Delft, Utrecht, Doetinchem, Deventer en Kleef.
In 1954, na de dood van zijn eerste vrouw, hertrouwde hij met de weduwe van zijn jongere broer, die moeder was van zeven kinderen. Hij ging eerst in Den Haag wonen (1954-58), vervolgens in Veenendaal (1958-63), waar zijn vrouw geboren was, en toen terug naar Den Haag (1963-76). In de eerste Haagse periode schilderde hij nog en nam deel aan tentoonstellingen in Pulchri Studio, maar in de jaren zestig kwam door een ernstige reumatische aandoening een einde aan zijn carrière als kunstenaar.
Uiteindelijk, in 1977, nadat zijn vrouw in een verzorgingstehuis voor geestelijk hulpbehoevende bejaarden moest worden opgenomen, haalde zijn dochter hem weer naar Nijmegen. In datzelfde jaar overleed hij in een ziekenhuis in Beek bij Nijmegen.
Brabant op doek
Stal schilderde vele hoekjes van Geertruidenberg, Drimmelen, Made, Oosterhout, Heusden, Raamsdonksveer en de Biesbosch. Hij schilderde een Brabant in verandering: landweggetjes, vaarten, vergeten huisjes en oude ambachten, maar ook ontginningen, bruggen en elektriciteitscentrales.
Meer nog dan in het zuiver topografische of documentaire echter, ligt het belang van zijn werk in de sfeer die hij heeft weten op te roepen. In zijn rijpere werk schilderde hij met brede pasteuze vegen verf in donkere zware tonen zijn visie op de werkelijkheid en dat was de tijd van de jaren dertig-veertig, de tijd van crisis en oorlog.
Met dat al vormt het werk van Stal zowel stilistisch als iconografisch een karakteristiek aspect van de Nederlandse kunst van de eerste helft van de twintigste eeuw. En voor degenen die hem nog gekend hebben was hij een van die markante persoonlijkheden die kleur en warmte gaven aan het Brabant van zijn tijd.
Bronnen
Ewals, L., Jacq Stal tussen naturalisme en expressionisme, Nijmegen, 1994.
Zijlmans, B., Geertruidenberg, Hollands oudste stad, Geertruidenberg, 1978.
Dit artikel verscheen eerder in: J. Brouwers, e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noord-Brabanders. Deel 6, 's-Hertogenbosch, 2003.