Vroege loopbaan
Constantijn Huijsmans kreeg zijn tekenopleiding in eerste instantie van zijn vader, directeur handtekenen aan het Bredase Stads Teeken Instituut en tevens leraar tekenen aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda. Daarna volgde hij het onderwijs aan de Antwerpse academie. Als gevolg van de politieke onrust in België werd zijn studie tussen 1830 en 1833 herhaalde malen onderbroken. In 1833 vertrok hij naar de academie in Parijs waar hij de schilder Ary Scheffer ontmoette, die zich voor het werk van de jonge Constantijn interesseerde.
De twee werken die Huijsmans inzond voor de Parijse tentoonstelling van 1835 kregen veel bijval. Hierdoor meer bekend geworden, kon hij gemakkelijk kopers vinden voor zijn schilderijen en tekeningen. Zijn geluk was echter van korte duur. In 1836 werd hij naar Breda teruggeroepen om zijn vader, die al langer met oogkwalen te kampen had en uiteindelijk blind was geworden, op te volgen als leraar. Omdat zijn familie het geld nodig had, kon hij hen niet in de steek laten. De beide functies, leraar handtekenen aan de K.M.A. en directeur handtekenen aan het Stads Teeken Instituut, oefende Constantijn Huijsmans uit van 1837 tot 1866.
Daarnaast legde hij zich toe op het schilderen en tekenen van voornamelijk landschappen en interieurs, waarmee hij erkenning kreeg. Tot 1850 nam hij deel aan de meeste tentoonstellingen in Den Haag en Amsterdam. Het schilderij Een binnenhuis in de provincie Noord-Braband werd in 1845 aangekocht voor het particuliere kabinet van koning Willem II.
Huijsmans als tekenpedagoog
Maar behalve als kunstenaar en tekenleraar verwierf Huijsmans de meeste bekendheid als tekenpedagoog. Hij ontwikkelde twee tekenmethodes, die op vele scholen gebruikt werden. In 1840 gaf hij zijn eerste tekenmethode, Het Landschap uit die een groot succes bleek te zijn en snel uitverkocht raakte. De methode, een vervolgcursus, bestaat uit een door Huijsmans geschreven theoretisch gedeelte, vergezeld van 36 lithografieën, verdeeld over zes bundels. Deze methode werd op vele kostscholen en tekeninstituten gebruikt, evenals op de K.M.A.
In 1852 gaf hij een nieuwe, door hem ontwikkelde, theoretische en praktische tekenmethode uit, de Grondbeginselen der Teekenkunst. Deze was bedoeld om de leemte in het volksonderwijs op te vullen. Opnieuw is er een door Huijsmans geschreven inleidende tekst, maar nu werd de methode voorzien van 72 platen. Behalve aan de tekenkunst besteedde hij ook aandacht aan anatomie en esthetica. De uitgave leidde nog datzelfde jaar tot het lidmaatschap van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam.
Ook deze methode, beschouwd als het Nederlandse standaardwerk over de juiste tekenmethode, vond gretig aftrek. Onder andere de Tilburgse H.B.S., waar Vincent van Gogh les zou krijgen, schafte ze aan.
Met beide methoden wilde Huijsmans een nieuwe vorm in het tekenonderwijs introduceren. Het aanleren van trucjes, zoals veelal gebeurde, wees hij af. De moeilijkheidsgraad van de stof steeg geleidelijk en het tekenen van allerlei delen van het menselijk lichaam kreeg grote aandacht. De weergave van het wezenlijke van de mens, gesitueerd in zijn omgeving, was voor Huijsmans belangrijker dan het tekenen van standaardtypen.
In de volgende jaren publiceerde hij in De Gids drie artikelen over tekenen en kunstambacht. Zijn laatste publicatie leidde in 1865 tot de benoeming als lid van de examencommissie voor de akte middelbaar onderwijs. Hij trad op als deskundige voor de vakken tekenen en boetseren.
Huijsmans bleef zich inzetten voor het tekenonderwijs. Hij pleitte voor de oprichting van een avondcursus voor meisjes aan het Stads Teeken Instituut. In een ingezonden brief zette hij het belang uiteen van deelname door meisjes uit minder gefortuneerde families, "die bij eenigen aanleg en volgehouden studie tot een eervol middel kan geleiden, om zelve onafhankelijk in hare behoefte te voorzien". De avondcursus kwam er in 1862.
Tekenen centraal
Op 25 november 1865 werd Huijsmans benoemd als leraar handtekenen aan de Rijks-H.B.S. Willem II te Tilburg en het jaar daarop verhuisde hij met twee van zijn zusters naar Tilburg. Hij vond deze functie aantrekkelijker dan zijn werk in Breda, omdat ze hem een onafhankelijke positie verschafte. Tekenen werd er niet als een bijzaak beschouwd zoals op de K.M.A. In Tilburg kreeg hij een tekenzaal die hij geheel naar eigen inzicht kon inrichten. En ook het tekenonderwijs kon hij er op eigen manier opzetten. Op basis van een studiebezoek aan België, waar het tekenonderwijs beter functioneerde, en op grond van zijn eerdere ervaringen, ontwierp hij een eigen leerplan. Zo vroeg mogelijk moesten leerlingen eenvoudige voorwerpen in drie dimensies leren schetsen. Beheersing van het perspectief ofwel 'doorzichtkunde' vond hij belangrijk voor zowel bouw- en werktuigkundigen als voor kunstenaars. Als hulpmiddel vond hij het potlood een uitermate geschikt voorwerp omdat het eenvoudig en gemakkelijk te hanteren was. De leerlingen tekenden naar platen en gipsmodellen, waarbij Huijsmans' voorkeur uitging naar artistieke voorbeelden.
Tussen september 1866 en maart 1868 gaf hij er tekenles aan de jonge Vincent van Gogh, die toen leerling was van de Tilburgse Rijks-HBS. Door zijn kennis en enthousiasme heeft hij Vincent zeker geïnspireerd.
Na zijn pensionering verhuisde Constantijn Huijsmans naar Den Haag, waar hij in 1886 overleed. In 1887 werd hij bijgezet in het graf van zijn vrouw Louise in Teteringen.
Bronnen
Van den Eerenbeemt, H., De onbekende Vincent van Gogh, Tilburg, 1972.
Willemen, A., Constant Huijsmans' laatste reis, Tilburg, 1989.
Bredasche Courant, 27 augustus 1825 en 8 december 1861.
De tentoonstelling van 's Gravenhage in 1845, in: Kunstkronijk 2, jrg 6 (1845-1846).
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 1, Amsterdam/Meppel, 1992.