D'n doctor
De priester Petrus Cornelis de Brouwer, algemeen bekend als 'd'n doctor', kan beschouwd worden als 'ideoloog' van het streven dat in de eerste helft van de twintigste eeuw bestond om de provincie Noord-Brabant cultureel te verheffen, haar aansluiting te laten maken met de moderne tijd en tegelijk te strijden voor het behoud van haar specifiek eigen karakter.
Geboren uit een boeren-onderwijzersgezin volgde hij de priesteropleiding bij de Congregatie van de Fraters van Tilburg. In 1897 werd hij priester gewijd als pater Maria Respicius de Brouwer waardoor hij behoorde tot de kleine groep geestelijken binnen de congregatie die verder vooral uit leken (fraters) bestond.
Jonge priesters als P.C. de Brouwer en zijn broer Harrie werden al snel ingezet bij een experiment om Tilburg en daarmee Brabant een eerste vorm van katholiek voortgezet onderwijs te geven. In 1899 ging in een spreekkamer bij de Fraters het zogenaamd pro-gymnasium van start met tien leerlingen. Pater Respicius werd in 1900 rector en doceerde zelf Latijn en Nederlands, later ook Grieks, geschiedenis, godsdienstleer en scheikunde.
Problemen over de bevoegdheid van de school en de erkenning van examens werden door de jonge rector overwonnen door, tussen de bedrijven door, een studie klassieken te volgen aan de Rijksuniversiteit van Utrecht, bekroond met een promotie cum laude in 1911. Uit het nu erkende gymnasium zou in 1917 het huidige Sint-Odulphuslyceum ontstaan. Tot 1918 bleef P.C. de Brouwer rector van 'zijn' school, daarna zou hij tot aan zijn pensionering in 1939 leraar klassieke talen blijven.
Conflict
Petrus Cornelis en zijn broer Harrie waren intussen niet langer pater, als gevolg van een voor de Nederlandse kerkgeschiedenis uniek conflict dat bekend staat als 'de paterskwestie' (1887-1916). Een groep paters van met name de jaargang van P.C. de Brouwer had verzet aangetekend tegen het gelijkheidsideaal van Zwijsen. In sommige huizen wensten deze paters niet onder het gezag van een frater-leek te staan. De kwestie werd aangescherpt toen paters van deze 'nieuwe lichting' doordrongen tot het hoofdbestuur van de pauselijke Congregatie. Hieronder P.C. de Brouwer, die in 1909 Tweede Assistent werd en in 1912 zelfs Eerste Assistent (Vicarius), waarmee hij tweede man in de hiërarchie werd. Een bijeengeroepen Buitengewoon Kapittel kwam er niet uit en in 1916 besliste Rome zelf dat er een breuk moest komen in die zin dat de paters de congregatie dienden te verlaten om seculiere geestelijken te worden.
Katholieke universiteit
Het onderwijsideaal van dr De Brouwer, dat gestalte had gekregen in 'zijn' Sint-Odulphuslyceum, richtte zich op de vorming van een weerbare katholieke bovenlaag, die Brabant leiding zou kunnen geven in de aanstormende moderne tijd. Vanuit dezelfde doelstelling ijverde hij al sinds 1911 voor de oprichting in Tilburg van een eigen katholieke universiteit. In dit streven past ook zijn bemoeienis met de Katholieke Leergangen die hadden moeten uitgroeien tot die felbegeerde universiteit. Uiteindelijk werd deze echter in 1923 in Nijmegen opgericht.
Brabant aan ons
De geesteshouding die De Brouwer bij dit alles uitstraalde en overbracht op zijn leerlingen en studenten, was er een van een allesomvattend rechtlijnig, zelfs militant katholicisme, het integralisme. Hierbinnen, maar uitdrukkelijk daarbinnen, was er dan weer plaats voor zijn Brabantse gemoedelijkheid. Zichtbaar werd dit alles in zijn relatie tot het Brabants Studentengilde van O.L. Vrouw uit 1926 en het tijdschrift en de beweging Brabantia Nostra ('Brabant aan Ons').
Eenmaal de katholieke eigenheid van Brabant veiliggesteld, zou het herboren gewest volop meewerken aan een nationale verheffing. Dit laatste dan liefst Groot-Nederlands gedacht, dus met Vlaanderen erbij. Vanuit deze achtergrond was het bijna vanzelfsprekend dat Brabantia Nostra in de algemene zomer-naïviteit van 1940 volop mee zou werken aan de organisatie en uitbouw van de Nederlandse Unie.
Brabantisme
P.C. de Brouwer was ondertussen gepensioneerd en met zijn broer Harrie in 1939 naar zijn geboortedorp Hilvarenbeek teruggekeerd. Doelgericht startte hij er een speurtocht in het gemeentearchief.
Schrijven deed hij heel zijn leven al. Wie zijn bibliografie overziet, ontwaart een enorme verscheidenheid aan onderwerpen die zijn belangstelling hadden. Als gerespecteerd classicus en filoloog publiceerde hij in allerlei vaktijdschriften en als didacticus en pedagoog schreef hij schoolboeken. Als vrijwillig studentenmoderator probeerde hij begin jaren dertig de interesse in de katholieke studentenwereld voor het opkomend fascisme af te remmen en meer positief om te buigen naar een door hem gewenst 'Brabantisme'.
'Brabantisme' vormde trouwens de onderliggende gedachte in bijna al zijn publikaties, groot of klein. Zelfs in de moraliserende columns die hij jarenlang bijna wekelijks schreef voor Roomsch Leven en het Weekblad van de N.C.B. Vanuit dat allesdoordringend 'Brabantisme' veroorloofde hij zich ook een psychologische karakterbeschrijving van dé Brabantse mens, als 'intuïtief', 'eenvoudig', 'direct', 'vasthoudend katholiek', waarvoor misschien de dorpsmensen uit zijn jeugd model hebben gestaan.
Zelfbewustzijn
Gericht op zelfontplooiing vereiste het 'Brabantisme' natuurlijk allereerst een zelfbewustzijn, dat ook in historische zin gefundeerd moest worden. De Brouwer zelf deed in Brabantia Nostra een voorstel om de geschiedschrijving over (Noord-)Brabant aan een bepaald indelingsschema te onderwerpen. Hierbij moest de periode 1450-1629 als een bloeitijd, een 'Gouden Eeuw' gekenschetst worden, gevolgd door 'knechting' in de jaren 1629-1648 en 'vervolging' in de periode 1648-1795.
Duidelijk sprak hieruit een gevoel van historische achterstelling door 'Holland', met name in anderhalve eeuw Generaliteitsbestuur. Als concreet voorbeeld van deze zienswijze verscheen in 1947 De Geschiedenis van Hilvarenbeek tot 1813.
In 1947 vonden onder zijn beschermheerschap voor het eerst de Groot-Kempische Cultuurdagen plaats, waar Noord en Zuid zonder (vooroorlogse) politieke bijklank elkaar openlijk konden vinden. In 1954 mocht 'd'n doctor' uit handen van prins Bernhard de 'Zilveren Anjer' ontvangen als algemeen Nederlandse erkenning voor zijn 'Brabantisme'.
Dr P.C. de Brouwer overleed in 1961 in het Sint-Elizabethziekenhuis te Tilburg. Hij werd in Hilvarenbeek begraven met uitgebreid eerbetoon door de Brabantse gilden, waarvan de wederopleving vooral door zijn toedoen had plaatsgevonden. Zijn Brabant had ondertussen de aansluiting met de moderne tijd gemaakt en wel in een tempo dat hem ongetwijfeld beangstigd moet hebben. 'Zeul niet ondoordacht mee met de vernieuwingsdrift', waarschuwde hij in zijn allerlaatste publikatie uit 1959 . . .
Bronnen
De Brabantse Ziel. Gebundelde artikelen van dr P.C. de Brouwer, Tilburg, 1947.
Aarts, S.A.J.J., Van Achter de Schermen. Het werk van dr P.C. de Brouwer (1874-1961). Een analyse van zijn voornaamste publikaties, voorafgegaan door een biografische schets, gevolgd door een (voorlopige) bibliografie, Nijmegen, 1988 (ongepubliceerde doctoraal-scriptie Katholieke Universiteit Nijmegen).
Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden, e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 1, Amsterdam/Meppel, 1992.