Vader Van Beek was een niet onbemiddelde landbouwer. Hij woonde met zijn gezin op de 'Sonse Hoeve' te Son. Van de jeugdjaren van Martinus is niets met zekerheid bekend. Vast staat slechts dat hij in 1820 te Mechelen tot priester is gewijd. Na zijn wijding was hij korte tijd assistent in de parochies Kessel en Nuland. In 1821 werd hij tot kapelaan in Gemert benoemd. Reeds een jaar later werd hij praeceptor (leraar) aan de Latijnse school aldaar; in 1825 werd hij conrector van die school.
Dovenonderwijs en een gebarentaal
In het Gemert van die dagen leefden vier volwassen doofstommen, die geen van allen hun eerste communie konden doen of andere sacramenten ontvangen omdat niemand hen godsdienstonderricht kon geven. Kennelijk is Van Beek hierdoor gemotiveerd geraakt om verbetering in deze situatie te brengen. Mede gestimuleerd door zijn pastoor, de latere apostolisch vicaris van 's-Hertogenbosch Hendrik den Dubbelden, is hij zich gaan verdiepen in de mogelijkheden van onderwijs aan doven.
Inzicht in vingeralfabet en gebarentaal verwierf hij door bestudering van Franse publicaties. Vervolgens zette bij een gebarensysteem op dat was gebaseerd op de regels van de Nederlandse taal. In 1828 begon hij na afloop van de lesuren van de Latijnse school dove leerlingen te onderwijzen. De resultaten van zijn onderwijs leidden ertoe dat verschillende doofstommen van buiten Gemert zich aanmeldden. Dat bracht hem op het idee om een provinciaal gericht instituut op te zetten, maar dit plan ging voorlopig niet door. Op een concept uit omstreeks 1830 schreef hij: "De Belgische revolutie heeft dit plan verijdeld."
Kort in Katwijk
In diezelfde tijd werd hij gevraagd om directeur te worden van het gymnasium dat de jezuïeten net in Katwijk hadden opgericht. Na lang aarzelen stemde hij toe. Zij directoraat is van zeer korte duur geweest: van juni tot augustus 1831. Toen ging hij weer terug naar Gemert en in korte tijd had hij weer al zijn doofstomme leerlingen om zich heen.
In de daaropvolgende jaren werd het aantal leerlingen zo groot dat hij in 1835 ontslag nam als conrector van de Latijnse school. Dat bracht hem echter in financiële moeilijkheden. Hernieuwde pogingen om rijkssubsidie te krijgen liepen op niets uit; Van Beek moest zich in de schulden steken. Maar in datzelfde jaar 1835 moet hij ook grote voldoening voor al zijn inspanningen ervaren hebben. Negen van zijn leerlingen werden toegelaten tot het ontvangen der eerste H. Communie. En op dezelfde dag diende de apostolisch vicaris, zijn vroegere pastoor, hun het H. Vormsel toe.
Moeizame organisatie
Van Beek heeft in die beginjaren niet alleen financiële zorgen gehad. Veel van het werk kwam op zijn schouders terecht. Hij was belast met het zoeken naar en de instructie van het onderwijzend en verzorgend personeel en ook was bij de werving van leerlingen betrokken. Verder moesten er geschikte pleegouders in Gemert gevonden worden en had hij tot taak om voor de opvoeding van en het toezicht op de leerlingen te zorgen. In 1835 was hun aantal gestegen tot 32. Het onderwijs werd toen al enige tijd gegeven in het voormalige klooster van de dominicanen aan het Binderseind.
In 1839 schreef hij aan de apostolisch vicaris dat hij overwoog zijn werk op te geven. Hij raakte steeds dieper in de schulden en er was een nijpend gebrek aan ruimte, zodat ook de noodzakelijke verdere uitbreiding niet mogelijk was. Werd het hem allemaal te veel of was het een weloverwogen zet om de besprekingen tussen de vicariaten van 's Hertogenbosch en Breda wat onder druk te zetten? Die hadden namelijk nog steeds geen overeenstemming kunnen bereiken over een gezamenlijk instituut voor doofstommen.
Als het de bedoeling van Van Beek was geweest de besprekingen te bespoedigen, dan is hij in zijn opzet geslaagd, want nog in datzelfde jaar werd besloten tot de vestiging van zo'n instituut in de toen net vrijgekomen gebouwen van het grootseminarie op Nieuw-Herlaer te Sint-Michielsgestel. Het bestuur werd gevormd door een commissie van invloedrijke geestelijken en leken die op de eerste plaats tot taak hadden om te voorzien in de financiële behoeften van de nieuwe instelling. Op 30 september 1840 gingen 46 doofstommen van Gemert naar Sint-Michielsgestel om daar hun opleiding te vervolgen.
Ontslag in Sint-Michielsgestel
In 1850 diende Martinus van Beek zijn ontslag in als directeur van het instituut in Sint-Michielsgestel en vertrok naar Brugge. Waarom? Het gedenkboek van het doofstommeninstituut dat in 1940 uitkwam, veronderstelt dat het de bedoeling was dat Van Beek met de Broeders Xaverianen uit Brugge naar Amerika zou gaan om ook daar een instituut voor doofstommen op te richten.
Enkele Xaverianen waren eerder in Sint-Michielsgestel geweest om kennis te nemen van de methoden van onderwijs die daar gehanteerd werden. Het Amerikaanse plan is in ieder geval niet doorgegaan. Zes jaar lang verbleef hij in Brugge. 'Zo bleef de ontgoochelde priester nog zes jaar te Brugge doelloos ronddolen', zo staat te lezen in het gedenkboek.
Het Doofstommeninstituut in Antwerpen
In 1856 werd Martinus door het bestuur van het Doofstommeninstituut in Antwerpen als directeur aangesteld. Deze functie heeft hij een achttal jaren vervuld. In 1864 opende hij een nieuw instituut. In dat 'Sint-Jozef Gesticht tot bescherming der Doofstommen' werden ook oud-leerlingen van het Doofstommeninstituut opgenomen, die zich niet in de maatschappij konden handhaven. Het bestuur van het Doofstommeninstituut wilde deze nieuwe taak er niet bijnemen. Van Beek was het daar niet mee eens en begon dus een eigen instituut.
Maar mogelijk was er ook nog een andere factor in het spel. In het gedenkboek van het Antwerpse doofstommeninstituut wordt met betrekking tot zijn ontslagname in 1864 en de oprichting van het Sint-Jozefgesticht het volgende vermeld: "De doorbrave en edelijke geestelijke zou tien jaar lang (sic) zijn beste krachten geven om de belangen van de school, de dove kinderen en het onderwijzend personeel en administratief personeel met verbeten enthousiasme te behartigen, eigenlijk met te veel geestdrift want op zekere dag ontstond er een conflictsituatie die eindigde met zijn ontslaggeving." "Verbeten" "te veel geestdrift": zou dat betekenen dat men hem een "doordrammer" vond?
Opnieuw kwam Van Beek in financiële problemen want het Sint-Jozefgesticht was geheel afhankelijk van particuliere liefdadigheid. Na zeven jaar werd het al gesloten. Daarna is Van Beek nog een jaar als beneficiant verbonden geweest aan de Sint-Jacobskerk te Antwerpen. Dit betekende dat hij een geestelijke waardigheid kreeg waaraan inkomsten verbonden waren. Op 14 oktober 1872 overleed Martinus van Beek in het R.K. Gasthuis van Antwerpen na een ziekbed van een tweetal maanden. Hij had in de laatste fase van zijn leven met mislukkingen te maken gekregen, maar dat doet niets af aan zijn grote verdiensten voor het doofstommenonderwijs waarmee hij in Gemert een bescheiden begin maakte en dat in Sint-Michielsgestel is uitgegroeid tot een instituut met een indrukwekkende staat van dienst.
Bronnen
Cels, J., Anderhalve eeuw dovenonderwijs in Antwerpen, Zellik, 1997.
Dit artikel verscheen eerder in: J. Brouwers, e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noord-Brabanders. Deel 6, 's-Hertogenbosch, 2003.