Van Thulden werd in 1606 geboren in ‘s-Hertogenbosch in een gegoede familie. Zijn vader werkte in de stad als lakenkoopman, na zijn oorspronkelijke beroep als zilversmid te hebben verruild. Zijn moeder was afkomstig uit een familie van zilversmeden, die tot de Bossche stadselite behoorde. Het gezin waaruit Van Thulden afkomstig was bestond uit minstens negen kinderen, waarvan zijn broer Franchoijs tevens kunstschilder werd.
Antwerpen en Parijs
Rond 1621 vertrok Van Thulden naar Antwerpen, om daar in de leer te gaan bij Abraham van Blijenberch. Van Blijenberch genoot een reputatie als portretschilder en had eerder ook een tijd in Londen geschilderd, waar hij onder meer koning James I en andere leden van het hof portretteerde. Na de dood van Van Blijenberch in 1623 bleef Van Thulden in Antwerpen, waarschijnlijk als leerling van Peter Paul Rubens. In 1627 wordt hij weer vermeld, ditmaal als meester-schilder, in de stukken van het Antwerpse Sint-Lucasgilde. Tussen 1631 en 1634 verbleef hij, net als veel van zijn tijdgenoten, in Parijs om de werken in Fontainebleau te bestuderen. Deze studie vertaalde zich naar een maniëristische schildertechniek, die ook te zien is in een reeks van 58 etsen, waarop de reizen van Odysseus afgebeeld zijn. Deze etsen waren kopieën naar de schilderingen van van Primaticcio en Niccolo dell’Abbate, die de muren van het kasteel te Fontainebleau sierden.
Rubens
In 1635 keerde Van Thulden terug naar Antwerpen, waar hij trouwde met Maria van Balen, de dochter van schilder Hendrik van Balen en het petekind van Rubens. Het is ook in deze periode dat Van Thulden met zekerheid met Rubens ging samenwerken. Rubens werd in 1635 belast met het ontwerp van triomfbogen en andere decoraties voor de blijde intrede van Ferdinand van Oostenrijk, waarvoor hij op een aantal van zijn collega-schilders een beroep deed. De concepten van de schilderijen werden door Rubens zelf uitgedacht, waarbij de uitwerking werd overgelaten aan een twintigtal schilders.
Van Thulden kreeg de opdracht om de Boog van Mercurius op de Sint-Jansbrug te schilderen en de Porticus Austriaca op de Meirbrug, waarvoor respectievelijk 3500 en 1500 guldens werd betaald. In mei 1635 kreeg Van Thulden van het stadsbestuur van Antwerpen de opdracht om gravures te vervaardigen van de kunst en decoraties van de intrede, die gepubliceerd zouden worden in de Pompa Introitus honori serenissimi principis Ferdinandi Austriaci. De publicatie van dit werk liep door het uitblijven van de bijschriften, die Gaspar Gevaerts zou aanleveren, enkele jaren vertraging op. In 1641 werd het alsnog gedrukt, nadat Van Thuden al meermalen extra was betaald om te compenseren voor de opgelopen schade door het uitblijven van publicatie.
De Tachtigjarige Oorlog
Gedurende het werkzame leven van Van Thulden speelde de Tachtigjarige Oorlog een belangrijke rol. In tegenstelling tot een aantal tijdgenoten werkte Van Thulden voor beide strijdende partijen en reisde hij relatief eenvoudig tussen Staatse en Spaanse gebieden. Naast de opdracht voor de blijde intrede kreeg Van Thulden in 1636, wederom via Rubens, een opdracht om de kamers in het jachtslot van Filips IV, Torre de la Parada, bij Madrid te decoreren met een totaal van 112 mythologische scenes. Van dit project zijn in ieder geval twee werken van Van Thulden bewaard gebleven: een schilderij met Orpheus tussen de wilde dieren, in samenwerking met Paul de Vos, en De hond van Hercules ontdekt het purper, een kopie van een werk van Rubens.
Rond 1643 vestigde Van Thulden zich in Oirschot, waarbij hij beschermbrieven van zowel Staatse als Spaanse zijde wist te verkrijgen, die hem enige mate van bescherming boden tegen rondtrekkende en plunderende troepen. Na een verhuizing naar ‘s-Hertogenbosch rond 1646 schilderde hij ook in opdracht van Staatse partijen, naast een aantal religieuze stukken voor opdrachtgevers uit de Zuidelijke Nederlanden. Zo was hij betrokken bij de decoratie van de Oranjezaal van Huis ten Bosch, die in opdracht van Amalia van Solms gesierd moest worden met schilderstukken ter nagedachtenis aan stadhouder Frederik Hendrik.
Daarnaast schilderde hij veel voor de Bossche elite. Hij portretteerde onder meer Josina Copes-Schade van Westrum, de vrouw van Otto Copes, de stadspensionaris van ’s-Hertogenbosch en maakte een aantal allegorische voorstellingen voor het stadhuis van ’s-Hertogenbosch. De schilderijen Eenheid en Gerechtigheid (1646), Het recht op hoger beroep van de vier kwartieren der Meierij bij de schepenbank van ’s-Hertogenbosch (1647) en Het verzoek van de Brabantse steden om toetreding tot de Staten Generaal (1650) legden een duidelijk verband tussen ’s-Hertogenbosch, dat een grensstad was geworden, en de ambities en zelfrepresentatie van de stad in de context van de nieuwe landsgrenzen van Staats-Brabant. Door de iconografie in zowel de schilderijen in het stadhuis in ’s-Hertogenbosch als de decoraties van de Oranjezaal door Van Thulden wordt op een bijzondere manier inzicht gegeven in de wijze waarop machthebbers middels kunst hun macht probeerden uit te dragen.
Bronnen
Houbraken, A., “Theodoor van Tulden”, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (’s-Gravenhage, 1718) 290-291, online beschikbaar bij de DBNL.