Wie betaalde de wegen?

Lange afstandshandel door de Meierij van Den Bosch in de zestiende eeuw

Uitsnede Kaart Christiaan Sgroten

Uitsnede van een kaart van Christiaan Sgroten van 1573, waar de weg van Den Bosch naar Geertruidenberg, “De Langhe Straet,” te zien is. (Bron: Christiaan Sgroten, Atlas Bruxellensis, 1573, Koninklijke Bibliotheek van België)

Alle rechten voorbehouden

Lange afstandshandel door de Meierij van 's-Hertogenbosch, als onderdeel van de Hertogdom van Brabant, ging door de wegen- of waterwegen netwerk. Zo konden handelaren van een dorp naar het volgende gaan om goederen te kopen of verkopen. Tollen en belastingen maakten transport via waterwegen veel duurder rond het midden van de veertiende eeuw. Daardoor was het vaak de moeite waard om gebruik te maken van wegen, en die wegen moesten goed onderhouden worden. Maar wie betaalde eigenlijk voor die wegen in de Meierij in de zestiende eeuw?

Dorpen en steden financierden soms (steen)wegen als zij veel gebruikt waren. Dat deden zij door een octrooi te krijgen van het hertogdom, om weggeld (een soort tolgeld) te heffen van reizigers. Het woord octrooi betekent nu een patent op een uitvinding, maar in het Middelnederlands betekende octroy meer algemeen een soort vergunning: een machtiging, een toestemming, om iets te doen.

De octrooien van Waalwijk en Oisterwijk van de 15e-17e eeuw geven inzicht in de financiering van wegen in het hertogdom Brabant. Ze laten een (bijna) systematische benadering zien van de financiering van wegen door de hertog van Brabant in de Meierij van Den Bosch, of eigenlijk gezegd, zijn functionarissen in Den Bosch: de schout en de rentmeester. Het was een voorzichtig evenwicht tussen de belangen van de reizende handelaren die zo min mogelijk wilden betalen aan tollen, de dorpen/steden die de handelaren wilden aantrekken maar ook tegen hoge prijs hun wegen moesten onderhouden, en de hertog die wilde profiteren van een sterke economie.

Octrooien van Waalwijk en Oisterwijk

Carolusgulden Karel V

Carolusgulden van 1553-1556 met portret van Keizer Karel V en wapenschild. (Bron: Classical Numismatic Group, 2010, Wikimedia Commons).

Alle rechten voorbehouden

Maar eerst, een uitleg van de octrooien van Waalwijk en Oisterwijk. In 1527 kreeg de vrijheid Waalwijk een octrooi om voor twaalf jaar accijnzen te heffen op wijn, bier, haring, en vee, om genoeg geld te krijgen om een deel van de heerbaan van Den Bosch naar Geertruidenberg te kasseien. Waalwijk en Oisterwijk waren vrijheden in deze tijd: een stad met stadsrechten maar zonder het recht op een stadsmuur of poorten. Zij maakten deel uit van de Meierij, dat weer onderdeel was van het hertogdom Brabant. Voor dit octrooi betaalde Waalwijk aan de rentmeester in Den Bosch 1 gouden Karolusgulden (dit noemde zij een recognitie cijns). Er was ook een goede reden om dit te betalen, want in het document staat dat het een drukke weg was. Mensen namen de weg om in Waalwijk bijvoorbeeld graan, hooi, en vis te kopen. Om die weg aantrekkelijker te maken voor wagens en karren was het plan om een stuk van 4,800 voet lang en 18 voeten breed te kasseien. Ze wilden dus van de weg een steenweg maken. Dit was maar een deel van het plan, want de vergunning van 1527 gaf Waalwijk het recht om weggeld te heffen op wagens en karren wanneer de steenweg klaar was. Deze vergunning werd in 1623 verlengd. Voor de eerste vergunning moest Waalwijk jaarlijks 20 Bossche ponden betalen aan de rentmeester in Den Bosch, en vermoedelijk ook voor de latere vergunning.

Dat het octrooi van Waalwijk beschreef waarvoor en waarom het recht om weggeld te heffen belangrijk was, was geen uitzondering, maar de norm. Een vergelijkbare octrooi van Oisterwijk in 1538 (en weer in 1574-5) gaf het stadsbestuur het recht om weggeld te heffen. Tien jaar lang mochten zij al het vrachtverkeer belasten zodat zij hun beschadigde steenweg konden onderhouden. Elke wagen moest 18 Brabantse mijten en elke kar 9 mijten betalen aan Oisterwijk (waarvan 2% direct ging naar de rentmeester in Den Bosch). Ook dit was een drukke weg. Er reden zelfs karren getrokken door zes tot acht paarden.

Het was niet alleen een druke weg maar ook een dure. Waalwijk besteed 250 Karolusgulden aan het onderhoud van de weg in 1537, en al meer dan honderd jaar daarvoor betaalde zij 10 schellingen (ongeveer een ½ pond) per jaar aan de rentmeester in Den Bosch voor nog een weggeld octrooi. Dit recht kostte niet alleen geld, maar ook bemoeienis uit Den Bosch. Oisterwijk werd geacht (net als Waalwijk) na tien jaar een verslag uit te brengen aan de rentmeester van 's-Hertogenbosch om te bewijzen dat zij dat weggeld echt alleen hadden besteed aan het onderhoud van de weg.

De Grote Zwijgende Landtol

Schilderij Philips Koninck

Vergezicht met hutten aan een weg, (Bron: Philips Koninck, 1655, Rijksmuseum)

Alle rechten voorbehouden

Maar er waren ook andere manieren om geld te innen voor het onderhoud van wegen; andere soorten weggeld. Een van die manieren was “De Grote Zwijgende Landtol”, ook bekend als “De Groote Swijgende Landtol” of de “Landthol”. Het was een belasting van verkeer over land, wat bedoeld was om handelaren te beschermen en de wegen te onderhouden. Dit tol was makkelijk te ontduiken want je moest zelf aangifte doen (dus “zwijgend” omdat de tollenaar stil bleef), maar veel steden kregen ook uitzondering het niet te betalen. Oisterwijk was een van die steden, tot de 16e eeuw. In 1563 opende in Oisterwijk een wachtpost van de Zwijgende Landtol; een teken van groeiende handel, maar ook een groeiend inkomen voor tol eigenaren/verpachters. Deze tol was zoals de weggeld octrooien ook een soort pacht (geheven vanuit Leuven) waar de pachter de recht koopt om tolgeld te innen. De opbrengsten voor een pachter van de Landtol waren helaas in het algemeen niet heel hoog, terwijl administratieve taken groter waren dan verwacht. Daardoor hebben pachters constant geprobeerd om de tol te verhogen. Er bestond ook onzekerheid of de opbrengsten echt terug geïnvesteerd werden, of het alleen maar als belasting in de schatkist van de pachter kwam te zitten. De belangen van de personen die profiteerde van de Zwijgende Landtol waren dus niet hetzelfde als de belangen van een stad dat zelf een weg wou financieren.

Evenwicht vinden

Houtsnede van Michel Wolgemut

Houtsnede waar Hans Bohm van Niklashausen predikt over het beschamende leven van de geestelijkheid en roept mensen op geen belasting of tol te betalen (Bron: Michel Wolgemut, 1493, Rijksmuseum).

Alle rechten voorbehouden

Wat zegt al dit over de aanleg en onderhoud van wegen in het hertogdom Brabant rond het jaar 1500? Het zegt dat dorpen/steden het waard vonden om een weg - vooral een steenweg - te financieren, maar de gebruikers het grootste deel te laten betalen. Een weg was meer waard dan je denkt. Het was in het belang van de hertog om overzicht te krijgen aan de bestedingen aan wegen (aldus de verwachtingen in de octrooien), en het was in het belang van de steden om net genoeg geld te eisen van reizigers zodat ze de wegen konden onderhouden en handelaren aantrekken. De Grote Zwijgende Landtol kon dit ook doen, maar de pachter van de Landtol kon het ook zien als een manier om snel geld in te krijgen: dus hoge tollen en geen investering in wegen. Het was van groot belang voor dorpen/steden en handelaren om het transportkosten laag te houden, om handel te stimuleren, vandaar dat de octrooien van Waalwijk en Oisterwijk eisen dat het weggeld alleen werd gebruikt om de weg te onderhouden. Het antwoord op de vraag, wie betaalde de wegen is dus niet zo simpel. De belangen van handelaren, van dorp/stad besturen, en het bestuur van boven, moesten tegen elkaar afgewogen worden.

Bronnen

Adriaenssen, L., "Oisterwijkse kammen", in: Vlugschrift van de Heemkundige Studiekring "De Kleine Meijerij" (jrg. 51, 2000),  39-52, 75-92.

Craane, M.L., Spacial Patterns: The Late-Medieval and Early-Modern Economy of the Bailiwick of ’s-Hertogenbosch from an Interregional, Regional and Local Spatial Perspective, Tilburg, 2013.

Kappelhof, T., "De Tolbrug - welke tol?", in: 's-Hertogenbosch : driemaandelijks tijdschrift over de geschiedenis van 's-Hertogenbosch (jrg. 4, 1996), 146-147.

Microfiches van archivalia in Algemeen Rijksarchief Brussel over Noord-Brabant over de periode ca. 1312-18e eeuw, Uittreksels uit akten van de Rekenkamer van Brabant, "1538, 20 juli, Vergunning aan de vrijheid Oisterwijk", inventarisnummer: 1107 640 158.

Microfiches van archivalia in Algemeen Rijksarchief Brussel over Noord-Brabant over de periode ca. 1312-18e eeuw, Uittreksels uit akten van de Rekenkamer van Brabant, "1527, 23 maart, Vergunning aan de vrijheid Waalwijk", inventarisnummer: 1107 638 111.

Notaris-, schepen- en andere akten (BHIC), Raad en Rentmeester-Generaal Domeinen, "Extract uit de domeinrekening van 30 december 1623 van rentmeester van den Leene",  inventarisnummer: 9.85 29.

Notaris-, schepen- en andere akten (BHIC), Raad en Rentmeester-Generaal Domeinen, "octrooi voor heffing van weggeld voor de vrijheid van Oisterwijk mede voor onderhoud van wegen en bruggen", inventarisnummer: 9.87 257.

Stichting Nederlandse Penningkabinetten, Encyclopedie van Munten en Papiergeld, https://wiki.muntenenpapiergeld.nl/index.php?title=Hoofdpagina.

Van Der Meij, O., Tussen Oranje en Spanje: De leefwereld van Bredase regenten 1550-1700, Aerdenhout, 2012.

Van Der Sijs, N., Etymologiebank, "Octrooi - (Patent, Patentverlening)", 2010, https://etymologiebank.nl/.

Wassink, J.F.A, Van Stad en Buitenie: Een institutionele studie van rechtspraak en bestuur in Weert 1568-1795, Nijmegen, 2004.