“Vrijdag 10 mei 1940, het zat er aan te komen. Vanmorgen op de radio werd de proclamatie van de Koningin voorgelezen. We zijn in oorlog met Duitsland.
Niet dat je daar in Tilburg al iets van merkt. Op deze vrijdag, de laatste werkdag voor het lange Pinksterweekend, gaan de mannen naar hun werk en de kinderen naar school. Zo ook Ad en zijn broers Sjarel en Gerrit. Eenmaal op school aangekomen worden ze bijgepraat over het onheil wat over ons land gekomen is. Van lesgeven komt niets meer en ze mogen daarom al om 12 uur naar huis.
Het is prachtig weer en dan blijf je als kind dus niet binnen. Het gezin woont in de Veestraat, in de parochie ’t Heike en daar is niet echt veel ruimte om in het groen te spelen. Dus besluiten de drie broers om naar het voor hun vertrouwde Heikesch Ontspannings Oord, kortweg het HOO te lopen. Het HOO is een speelterrein annex kantine (eigendom van de parochie ’t Heike) gelegen aan de Reeshofdijk, langs de spoorlijn naar Breda. Voor de jongens toch een uur lopen.
Er zijn meer kinderen aan het spelen en ouderen vermaken zich op het zonovergoten terras. Het zal aan de ligging langs de spoorlijn en de aanwezigheid van Duitse vliegtuigen in de lucht liggen (waardoor de spoorlijn een doelwit kan zijn), dat beheerder Janus van de Biggelaar besluit de bezoekers naar huis te sturen. De drie broers geven gehoor aan de oproep van de beheerder en lopen via de parallel aan de spoorlijn lopende Zandstraat en Allenhouderstraat huiswaarts.
Ter hoogte van D’n Oprit, het spoorwegviaduct over de nieuwe Ringbaan West, onderbreken ze hun tocht. Door nieuwsgierigheid gedreven, want er vliegen nu meer vliegtuigen en ze horen knallen, nemen ze de stenen trap welke ze bovenop het viaduct brengt. Vanaf hier hebben ze een prima zicht richting station en centrum. Het is ook hier dat ze zien dat er ‘bolletjes’ uit de vliegtuigen vallen, die ook nog eens heel harde knallen en rookpluimen veroorzaken.
Angst overvalt hen alle drie en ze vervolgen snel hun tocht naar huis, naar de Veestraat. Hun normale route loopt dan via de spoorwegovergang Gasthuisstraat en de Noordstraat via de Nieuwlandstraat, de Markt en Oude Dijk. Maar aangekomen bij de Noordstraat worden ze geconfronteerd met de eerste gruwelijkheden van de oorlog. In de Noordstraat zijn een kwartiertje eerder bommen gevallen, eigenlijk bedoeld voor het station. Dode en gewonde mensen liggen op straat tussen glas en puin. Huizen zijn zwaar beschadigd. Een verdwaasde kapucijn loopt op blote voeten door het glas en roept naar de broers dat ze niet door de Noordstraat mogen lopen.
Via de Lange Schijfstraat vervolgen de hevig geschrokken broers hun weg naar huis. Pas later beseffen ze zich dat de kijkpauze op het viaduct hun redding is geweest, want anders waren zij hoogstwaarschijnlijk ook slachtoffers van de bominslagen in de Noordstraat geworden. Een gelukkige beslissing dus. Ook voor mij, want één van de broers werd 14 jaar later mijn vader.”