Het noorden van het Dommeldal karakteriseert zich door riviertjes in het laaggelegen dalgebied. Deze riviertjes hebben geen natuurlijke loop, maar zijn het resultaat van kanalisering en normalisering (rechttrekken van rivieren) door de mens. Het dal bevat veel hoge dakzangruggen eveneens ontstaan door de invloeden van de mens. Het waterschap De Dommel draait het proces van normalisatie de laatste jaren bewust terug waardoor oude landschappelijke waarden terugkeren.
In het oosten van het gebied zijn vooral beemden en moerkuilen de blikvangers. De beemden zijn opgedeeld in lappen grond die dienen als hooi- en weilanden. Tussen deze stukken grond staan vaak een aantal loofbomen. De Moerkuilen zijn laaggelegen gebieden met vochtige bodems. In deze gebieden is door de jaren heen veen ontstaan, wat door de mens is verwijderd.
Geschiedenis
In de Romeinse tijd was de Dommel een belangrijke waterweg. Door menselijk toedoen werd de bebossing aan de oevers en dus het gebied van het Dommeldal gekapt waardoor zand de rivier ondieper maakte en bijdroeg aan het proces van meandervorming. Na de middeleeuwen leidde de bouw van watermolens tot het kunstmatig opstuwen van het water wat hier en daar tot overlast kon leiden. In de twintigste eeuw werd de Dommel berucht door de vervuiling door industrie en intensieve veehouderij, daar ondervindt het terrein momenteel de gevolgen van.
Bronnen