Johannes Antiquus was oorspronkelijk afkomstig uit Groningen, waar hij het de aspecten van schildersvak leerde bij onder meer de glasschilder Gerard van der Veen en de kunstschilder Jan Abel Wassenbergh (1689-1750). Na zijn studie vertrok hij naar Parijs om zijn geluk als schilder daar te beproeven, maar dit mondde door een gebrek aan kennis en geld uit op een fiasco.
Italiaans avontuur
Na een kort verblijf in Amsterdam scheepte hij, samen met zijn broer Lambertus (tevens schilder), in voor een reis naar Italië. Na aankomst in Genua wijdde Johannes zich 8 maanden aan het schilderen van onder meer portretten. Genua had op dat moment al een reputatie in de schilderswereld: vanaf de vijftiende eeuw werd de stad veelvuldig bezocht door schilders zoals Van Dyck, Rubens en Velazquez.
Vanuit Genua werd reisden Johannes en Lambertus Florence, waar Johannes door de groothertog van Toscane, Gian Gastone de’ Medici, werd voorgesteld. Op zijn instigatie werd Johannes tot lid van de Accademia delle Arti del Disegno in Florence en kreeg hij een toelage om in zijn levensonderhoud te voorzien. In een periode van zes jaar, die hij aan het hof van Gian Gastone doorbracht, schilderde hij onder meer het meesterwerk Val der Titanen.
Gedurende zijn verblijf in Florence reisde hij meermalen af naar onder meer Livorno en Rome, waar hij zelfs door Benedictus XIII werd ontvangen en overladen met eerbewijzen. In Napels maakte hij kennis met Francesco Solimena, wiens invloed in de op klassieke mythologie en geschiedenis gebaseerde stukken van Antiquus duidelijk te zien is.
In dienst van de Oranjes
Na het overlijden van zijn mecenas vertrokken Johannes en Lambertus uit Florence, om via een rondreis door Europa uiteindelijk weer in 1737 Groningen aan te doen. Hier begon hij weer met het schilderen van portretten van notabelen, waarna al snel de Friese stadhouder Willem Hendrik Karel Friso benoemde tot zijn hofschilder in Breda. In Breda schilderde voor het kasteel van Breda en het stadhuis onder meer verschillende mythologische en historische taferelen, zoals de Allegorie op de Wijsheid, de Kracht en de Schoonheid. De rest van zijn loopbaan is hij, tot zijn overlijden in 1750, in Breda werkzaam gebleven als schilder en als docent in de schilderkunst.
Bronnen
Van der Aa, A., Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1 (Haarlem, 1852).