Volgens haar vita, haar levensbeschrijving, was Oda een Schotse prinses die bij het graf van Sint-Lambertus (ca. 638-ca. 705) in Luik genas van haar blindheid en vervolgens – toen haar vader haar dreigde uit te huwelijken – vluchtte van huis. Haar omzwervingen eindigden in Texandrië (de Kempen) waar zij leefde en stierf in een hutje in het bos.
Weliswaar was dit verhaal geheel en al legendarisch, maar dat kon niet verhinderen dat Oda het middelpunt werd van een innige devotie. Aan het eind van de elfde eeuw liet Arnold (ca. 1060-ca. 1116), de machtige heer van Rode, door zijn vriend, bisschop Otbert van Luik (onbekend-1119), de relikwieën van Oda overbrengen, vermoedelijk naar de tufstenen kerk in de schaduw van zijn burcht. Het zou zijn gezag legitimeren en hemzelf onder bescherming van de heilige plaatsen. Dat ook de dorpelingen rond de burcht van Rode zich met de heilige Oda associeerden, als was zij de stichteres van hun gemeenschap, blijkt uit de naam Sint-Oedenrode die daaraan gegeven werd.
Het voorbeeld laat zien dat heiligenverering in de vroege middeleeuwen een belangrijke rol speelde bij de vorming en de bevestiging van identiteit en van macht. Dat de als relieken van Oda beschouwde beenderen bij recent onderzoek bleken te dateren uit de derde en de vierde eeuw en de ivoren kam uit de twaalfde eeuw, doet daar natuurlijk niets aan af.
Bronnen
Goris, J. en Bijsterveld, A., Heiligen in de Kempen, Turnhout, 2001.
Van Oudheusden, J., Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014.
Dit artikel is een bewerking van een tekst uit J. van Oudheusden, Erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst, ‘s-Hertogenbosch, 2014, 35.